Als start van dit project kijken de leerlingen wat er gebeurt met hun gezichtsuitdrukking wanneer ze bijvoorbeeld boos of juist blij zijn. Ze oefenen lichaamstaal in spelvormen met beweging en emotie. Fantasie en expressie staan centraal in een tweede opdracht, met als onderwerp de seizoenen. Zo maken ze kennis met de basis van toneel: natuurlijk spelen. In het laatste deel van het project komt alles samen. De leerlingen leren over het theater en toneelspelen en worden behendig in het ‘doen alsof’. Onder begeleiding bedenken ze verhaaltjes over de seizoenen met passende emoties. Hierna bereiden ze zich voor op een daverende eindpresentatie. Het resultaat hiervan past uitstekend bij een zomer- of winterfeest op school.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project Dit project maakt kleuters bewust van hun eigen lichaam. Hoe beweegt mijn lijf? Wat gebeurt er met mijn lijf als ik boos ben of juist blij? Wat gebeurt er met mijn lijf als ik in de wind loop of als het regent? De leerlingen kijken naar zichzelf, naar hun klasgenoten en naar buiten. Ze spelen situaties uit het dagelijks leven na en gebruiken hun fantasie.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Portretfoto’s die Noa Verhofstad maakte ter promotie van de voorstellingen van Maas Theater en Dans.
Wat is het verschil tussen de eerste reeks foto’s en de tweede?
De leerlingen mogen op hun allermooist en/of -grappigst op de foto. Zorg voor een tas met verkleedspullen, zoals brillen, hoedjes en sieraden. De leerlingen mogen zich verkleden en om de beurt op dezelfde plek op de foto gaan. Print de foto’s uit, deze zijn nodig bij de oriëntatieopdracht.
3. Oriëntatie
Benodigdheden
geprinte foto’s leerlingen
(eventueel) muziek
Aan de slag in de klas
Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek over emoties in relatie tot het thema ‘identiteit’. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van de volgende vragen:
Kijk eens naar elkaar. Wat zie je dat hetzelfde is en wat is er anders of verschillend?
Als je verkleedkleren aan hebt, ben je dan iemand anders? Hoe weet je dat het (niet) zo is?
Kun je zien hoe iemand zich voelt? Waaraan zou je dat kunnen zien? Kun je het zeker weten?
Doorloop in deze opdracht de volgende stappen:
Bekijk, bespreek en rubriceer de foto’s uit de introductie op overeenkomsten en verschillen. Denk aan overeenkomsten in gezichtsuitdrukking, kleding en attributen.
Oefen klassikaal de basisemoties boos, bang, blij en verdrietig in mimiek.
Bespreek met de leerlingen dat jullie elkaar gaan spiegelen. Start met bewegen en laat de leerlingen volgen. Maak langzame, vloeiende bewegingen en gebruik hierbij verschillende lichaamsdelen. Dit kan in de kring of verspreid door het lokaal. Gebruik eventueel passende muziek.
Vorm tweetallen en laat de leerlingen tegenover elkaar staan. Geef telkens één van de twee leerlingen de opdracht de ander precies te volgen in beweging. Geef de emoties aan die ze mogen laten zien met hun lichaam. Zoals boos, blij, bang en verdrietig.
Tip: Maak een nieuwe fotoserie waarin met het hele lijf de emotie uitgebeeld wordt
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling verbeeldt een kort verhaal over de seizoenen met passende emoties.
4. Opdracht: Ik kijk naar jou en zie
In deze opdracht zijn de verschillende emoties het onderwerp voor diverse speelvormen. De leerlingen kijken naar beeldmateriaal en krijgen boeken over dit onderwerp voorgelezen. Na dit onderzoek gaan de leerlingen in verschillende spelvormen het onderwerp ‘emoties’ uitspelen. De nadruk ligt daarbij op bewegen, dans en muziek.
Subdoel kennis
De leerling benoemt verschillende emoties als bang, verdrietig, blij en boos.
Subdoel vaardigheid
De leerling speelt, onder begeleiding van de leerkracht, een vertelde situatie uit met houding en mimiek.
Benodigdheden
voorleesboeken: Kleur van emoties van Anna Llenas (Clavis, 2014) en/of Vrolijk van Mies van Hout (Lemniscaat, 2014)
teken- en schildermateriaal
één toverbril (ski- of speelgoedbril)
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten of doe ze allemaal.
Voorlezen Bekijk en bespreek de plaatjes uit (één van de twee) onderstaande boeken:
De kleur van emoties, een pop-upboek van Anna Llenas. Bekijk vooraf het filmpje over het boek. Vertel in de klas het verhaal met het boek of gebruik hiervoor het filmpje zonder geluid, zodat je zelf het verhaal vertelt. Besteed aandacht aan wat de leerlingen zien en wat ze herkennen. Kunnen ze dit ook nadoen met hun gezicht of zelfs met hun hele lijf?
Vrolijk van Mies van Hout.
Mijn lijf Maak een grote kring en doe een warming-up waarbij de leerlingen zich bewust worden van verschillende lichaamsdelen en hoe ze die kunnen bewegen. Wat kun je allemaal doen met je schouders, je knieën, je armen? En met je gezicht? Denk aan herkauwen als een koe. Deze opdracht kan aangevuld worden met liedjes over je lijf en lichaamsdelen, bijvoorbeeld:
‘Hoofd, schouders, knie en teen’
‘Wie niet…wil, staat stil’
‘Dit is mijn lijf’ (Het Zandkasteel)
‘Ik teken met mijn vingertje’
‘Mijn lijf’ (Hoelahoep)
Emotieoefening: theatrale echoput Sta of zit in de kring. Met elkaar vormen jullie een echoput. Jij zegt iets en de leerlingen zijn de echo. Je speelt verschillende rollen/emoties, de leerlingen doen dit precies na. Let op dat je de zinnen niet te lang maakt, de leerlingen moeten het kunnen onthouden. Bijvoorbeeld:
Zuchten of lachen
“En nu ga jij heel goed luisteren.”
“Ik, ik, ik, ik durf niet.”
“Hihihi ik ben een beetje verliefd.”
“Heb je dat gehoord?”
“Yes! Ik heb gewonnen!!!”
“Ik moet altijd schoonmaken, pffff.”
“Welkom dames en heren.”
“Oh, die kleren doe ik echt niet aan.”
Toverbril Gebruik een ski- of speelgoedbril als toverbril. Een leerling kijkt door de toverbril naar de andere leerlingen en mag verzinnen wat hij ziet. De anderen voeren uit. Doe het eerst zelf voor, voordat je de leerlingen een beurt geeft. De oefening kan uitgevoerd worden met of zonder muziek. Bijvoorbeeld: “Ik kijk door de toverbril en ik zie kikkers, ballerina’s, bloemen”, en iedereen beweegt als kikker, ballerina en bloem.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten:
Boos, blij, bang of bedroefd Gebruik één van de prentenboeken voor het uitspelen van het verhaal in een begeleid spel. Zie dit toolbox filmpje. Zorg dat de leerlingen mee kunnen spelen met het verhaal. Belangrijk is dat ieder in stilte en voor zich speelt en net doet of alle andere leerlingen er niet zijn.
Hoi, hoe gaat het? Geef elke keer twee leerlingen de beurt om elkaar te begroeten vanuit een opgegeven emotie. De ene leerling speelt bijvoorbeeld boos en de ander speelt blij. Laat de leerlingen eventueel de verkleedkleren en/of rekwisieten gebruiken.
Presenteer de diverse oefeningen van het onderzoek (bijvoorbeeld de toverbril en het prentenboekverhaal) aan medeleerlingen en/of ouders.
Reflectie subdoelen
Waaraan kon ik zien dat je boos was?
Reflectie proces
Welke emotie vond je heel moeilijk om te spelen?
5. Opdracht: Mijn lijf beeldt uit
In deze opdracht wordt aandacht besteed aan het thema ‘seizoenen in geur, kleur, gevoel, klank en beweging’.
Subdoel kennis
De leerling benoemt bewegingen die passen bij de kenmerken van de seizoenen.
Subdoel vaardigheid
De leerling beeldt de verschillende seizoenen uit door middel van gevoel en bewegingen.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Laat je op onderstaande manieren inspireren voor het onderzoek. Gebruik hierbij ook de (leer)opbrengsten van de eerste opdracht.
Kringgesprek Laat de leerlingen vertellen en praten over de seizoenen. Wat zijn de verschillen? Welk seizoen is het nu?
Verzamelen Maak een wandeling in de buurt en bekijk en verzamel alles van het betreffende seizoen. Richt (een deel van) de klas in als het seizoen.
Uitbeelden Vorm een kring of verdeel de leerlingen over het speelvlak. Hoe voelt het seizoen? Is het warm, koud, bloedheet en hoe speel je dat? Hoe voel je je als het lente is? Hoe beweeg je als het heel hard waait, hoe als het bloedheet is?
Gebruik de oefening ‘Toverbril’ uit de eerste opdracht. Koppel het kijken door de toverbril aan de seizoenen. Bijvoorbeeld: het gaat sneeuwen, het is koud en je voelt het eerste sneeuwvlokje op je hand.
De leerlingen spelen met de seizoenen. Hieronder staan losse oefeningen om de verschillende elementen van het seizoen te behandelen. Aansluitend speel je alles achter elkaar. Gevoel en beleving staan centraal.
Bewegingen van het seizoen Bekijk en bespreek de animatie ‘Lente,zomer,herfst en winter. Elk seizoen is anders’ op School-tv met een liedje over de seizoenen. Tip: op School-tv zijn nog meer filmpjes over de verschillende seizoenen te vinden. Verzin en vertel een verhaal op een beeldende manier. De leerlingen spelen mee terwijl je vertelt. We doen net alsof de andere leerlingen er niet zijn en spelen in stilte (geleide fantasie). Zie voor een voorbeeld van geleide fantasie het filmpje in de toolbox. Denk aan:
Lente: groeien tot een mooie bloem, uit een ei kruipen, vogeltjes, egels, eenden.
Zomer: uitbeelden van strand, strandspellen, zandkasteel bouwen, zwembandendans.
Herfst: bewegen als de wind en de blaadjes in de bomen, storm, regen.
Winter: sneeuwvlokjes, sneeuwpop, schaatsen, koud, bevriezen, Sint en Piet.
Wat doe je in de lente, zomer, herfst, winter?
Doorloop de volgende stappen:
Bespreek nogmaals de verschillen tussen de seizoenen. Vraag vervolgens aan de leerlingen wat zij het leukst vinden aan het huidige seizoen. In dit voorbeeld gebruiken we de lente. Denk ook aan vragen: hoe voelt het op je huid, hoe ruikt de lente?
Start met een warming-up: leerlingen rekken en strekken, door bijvoorbeeld appeltjes uit een appelboom te plukken en die beneden in een mand te doen.
Laat de leerlingen verschillende lenteachtige situaties uitbeelden. Gebruik de ideeën die ze zelf hebben aangedragen in het onderzoek. Bijvoorbeeld: de leerlingen gaan als boom in de ruimte staan. Het bos is in een diepe winterslaap, maar nu wordt het tijd om te ontwaken. Begeleid de groei van de boom: diepe wortels die de aarde ingaan, takken groeien, daarna met blaadjes eraan. Vogels maken een nestje, jonge vogeltjes vliegen uit.
Laat de leerlingen uitbeelden hoe bloemen (hyacint, krokus, narcis, tulp) groeien. De leerlingen zitten als een klein propje op de grond. Vertel het volgende aan de leerlingen: “Je bent niet zomaar een propje, je bent de allermooiste bloem die je ooit gezien hebt. Alleen moet je nog groeien, jij bent een zaadje of een bloembol”. Gebruik eventueel lenteachtige muziek, zoals Vivaldi. Als de muziek klinkt, mogen de leerlingen heel langzaam gaan groeien. Ga verder met het verhaal: “Eerst kom je een klein stukje boven de grond. Als de bloem helemaal gegroeid is, staat hij prachtig te stralen in de zon. Daarna vallen alle blaadjes langzaam van de bloem”.
Laat de leerlingen jonge dieren uitbeelden: een geitje, een jong vogeltje, etc.
Ik en het seizoen Verdeel de klas in tweetallen. De duo’s verzinnen samen drie of meer bewegingen die passen bij hoe zij zich voelen of wat ze doen in het seizoen en presenteren deze voor de groep. Bespreek de oefening na. Konden de andere leerlingen zien wat er werd uitgebeeld? Deze oefening kan ook gedaan worden met bijvoorbeeld de halve groep die speelt en de andere helft die kijkt.
Presenteer de diverse oefeningen van het onderzoek (bijvoorbeeld het begeleid spel of de eigen bewegingen) aan medeleerlingen en/of ouders. Ondersteun het spel met muziek.
Reflectie subdoelen
Waaraan zag je dat de herfst werd uitgebeeld?
Reflectie proces
Welke beweging van een ander, wil je de volgende keer ook gebruiken?
6. Opdracht: Ik speel toneel
Subdoel kennis
De leerling vertelt wat theater is.
Subdoel vaardigheid
De leerling speelt, onder begeleiding van de leerkracht, een kort verhaal over een seizoen met passende emoties en bewegingen.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
In het theater doen we alsof Doorloop de volgende stappen:
Bekijk en bespreek afbeeldingen van een theater (in de buurt). Bekijk hoe het er van binnen en van buiten uitziet. Bijvoorbeeld de Koninklijke Schouwburg. Of zoek op Google Afbeeldingen naar bijvoorbeeld Theater Dakota. Zijn de leerlingen weleens in een theater geweest? Wat hebben ze daar gedaan en gezien? Wat is publiek, wat is toneelspelen? Bekijk en bespreek het filmpje ‘Naar het theater’.
Haal de basisemoties uit de vorige opdrachten terug. Bespreek met de leerlingen dat als ze zo’n emotie of gevoel naspelen het niet echt is. Ze doen net alsof, ook als ze bijvoorbeeld een bloem spelen. Dat doen toneelspelers ook. Hoe voelt het om iets te spelen als er publiek, bijvoorbeeld je medeleerlingen of je ouders, naar je kijkt? Durf je dat?
Tip: Bezoek een theater in de buurt. Neem contact hierover op met de educatief medewerker van het theater. De leerlingen krijgen een rondleiding door de medewerker of een acteur, een kijkje achter de schermen en ze mogen zelf op het toneel staan. Bespreek met de educatief medewerker of er lesmateriaal is waar jullie ter voorbereiding aan het bezoek mee kunnen werken.
Vertel de leerlingen dat jullie een presentatie over een seizoen naar keuze gaan maken en publiek gaan uitnodigen. Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden.
Neem een prentenboek of een verhaal als basis, bijvoorbeeld uit de taalmethode, en gebruik dit voor begeleid spel. Leerkracht leest voor, leerlingen spelen.
Laat de leerlingen zelf kiezen wat ze willen zeggen over de seizoenen. Vraag naar hun emoties, hun voorkeuren, de kleuren die ze vinden passen en geef hun fantasie de vrije ruimte. Het hoeft niet te kloppen, het mag anders zijn en eigenzinnig. Gebruik hun verhaaltjes en ideeën voor de presentatie. Dat kan als geleidspel, waarbij je zelf vertelt wat de leerlingen hebben bedacht en de leerlingen uitbeelden. Bijvoorbeeld: “Yasmine houdt van de winter. Ze maakt een sneeuwpop en eet de sneeuw op. Dat is lekker en koud, brrr. Het liefste wilde ze dat de sneeuw roze was. Van de kou wordt ze boos”, etc.
Maak samen met alle kleuterklassen kleine scènes voor een voorstelling tijdens het zomer- of winterfeest. Werk vanuit beginzinnen, bijvoorbeeld: “Ik hou van de zomer, want…”, “In de zomer doe ik het liefst…”, “Als het zomer is, gaan we altijd…”, “Ik vind sneeuw lekker ruiken”, “Ik vind regen vies”. Tijdens de presentatie spelen de leerlingen deze allemaal achter elkaar. Een leerkracht vertelt wat de leerlingen spelen. Verdeel een klas in twee of drie groepjes.
Voorbeeld: stel de volgende groepjes samen bij een presentatie over het Scheveningse strand:
Zanggroepje (vrolijk zomers liedje)
Schelpenzoekers (aankomen op het strand, insmeren, schelpen zoeken)
Zwembandendans (gebruik echte opblaaszwembandjes)
Zandkastelen bouwen (emmertjes en schepjes, trommelen en stapelen)
Spelen met een bal (voetballen, gooien)
Onderwaterduikers (duikbrillen, duiken onder water)
Vissen (verschillende vissen, kwallen, krabben)
Zorg voor een mooie aankleding, kostuums, rekwisieten en muziek. Oefen de presentatie een aantal keer.
Nodig de ouders en/of verzorgers uit en presenteer wat er met de leerlingen gemaakt is. Maak een theateropstelling met een duidelijk speelvlak en ruimte voor publiek. Voor zover mogelijk is het leuk om kinderen een taak te geven bij binnenkomst van het publiek. Denk aan: de bezoekers naar hun plaats begeleiden, de baas van het theater heet welkom, een leerling die de lampen aan- en/of uitdoet (technicus).
Reflectie subdoelen
Tijdens welk stukje uit het verhaal kon jij het beste ‘doen alsof’?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welk stukje zou je graag aan iemand willen laten zien?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Wat zou jij op een podium in het theater willen spelen?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.