De stad bestaat uit verschillende lagen: straatniveau, onder de grond en in de lucht. Dat is een prachtig uitgangspunt voor dans. De route en het vervoer naar school vormen de inspiratiebron voor dansbewegingen en een improvisatie met zelfbedachte spelregels. Dan gaat de klas ondergronds. De leerlingen vertalen de wereld van stromend water, elektriciteitskabels, modder en tunnels naar nieuwe dansbewegingen. Vervolgens verkennen ze de wereld van bovenaf en bedenken ze een eigen fantasievol voertuig en bijpassende dansbewegingen. In de slotpresentatie komen alle geoefende bewegingen samen in één grote dansimprovisatie.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project De stad bestaat uit verschillende lagen: straatniveau, onder de grond en in de lucht. Dat is een prachtig uitganspunt voor dans. In de eerste opdracht vormen de route en het vervoer naar school de inspiratiebron voor dansbewegingen en een improvisatie met zelfbedachte spelregels. Dan gaat de klas ondergronds. De leerlingen vertalen de wereld van stromend water, elektriciteitskabels, modder en tunnels naar nieuwe dansbewegingen. Vervolgens verkennen ze de wereld van bovenaf en bedenken ze een eigen luchtvoertuig en bijpassende dansbewegingen. In de slotpresentatie komen alle geoefende bewegingen samen in één grote dansimprovisatie.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Benodigdheden Bij elke opdracht staat een opsomming van benodigdheden weergegeven.
Let op: voor de actieve dansopdrachten is een speellokaal of gymzaal nodig. Hier dien je muziek te kunnen afspelen met een goed geluidsniveau. Als de school geen geluidsapparatuur in de gymzaal heeft, kun je via CultuurSchakel gebruikmaken van een draagbare bluetoothspeaker waarmee je muziek kunt afspelen vanaf een laptop of mobiele telefoon. Wil je hiervan gebruikmaken, neem dan contact op met jouw cultuurcoach van CultuurSchakel.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling benoemt begrippen die verschillende richtingen, verplaatsingen en hoogtelagen, tijd en kracht uitdrukken.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling beweegt zich op een eigen manier waarbij richting, verplaatsing, tijd en kracht een rol spelen.
Aan de slag in de klas
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten om het project te introduceren:
Bekijk en bespreek de eerste drie minuten van In mijn straatje van Dansnest.
Wat van de stad en de straat zie je in het decor?
Wat doet de danseres wat jij ook weleens doet?
Ga met de klas naar buiten en loop in een lange rij een route in de omgeving van de school of over het schoolplein. Alle leerlingen lopen achter jou aan en doen precies hetzelfde als jij. Maak allerlei variaties in de manier van verplaatsen. Denk aan: springen van stoeptegel naar stoeptegel, over een randje lopen, een rondje om een paaltje heen lopen, zijwaarts langs een muur lopen. Laat ook leerlingen voorop lopen en manieren van verplaatsen bedenken. De opdracht kan ook in kortere rijtjes worden uitgevoerd, waarbij telkens een andere leerling vooropgaat en de route en manier van bewegen bepaalt.
Laat de leerlingen ‘spelregels’ verzinnen waaraan ze zich op de route van school naar huis moeten houden. Bijvoorbeeld: je mag de voegen tussen de stoeptegels niet aanraken, je moet alle lantaarnpalen aantikken, wanneer je een afvalbak of container ziet moet je een sprongetje maken. Bespreek de verzonnen spelregels en hoe het gegaan is.
3. Oriëntatie
Benodigdheden
tekenmaterialen
een groot vel papier voor de associatieopdracht
Aan de slag in de klas
Bekijk één of meer van de volgende filmpjes:
Fragment uit de film Koyaanisqatsi (de eerste twee minuten)
Hoeveel verschillende manieren van verplaatsen waren er te zien?
Zijn er nog manieren waarop jij je weleens verplaatst die nu niet te zien waren?
Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij onderstaande vragen:
Hoe zou het zijn wanneer er niets door de stad zou rijden: geen auto’s, fietsen, trams of bussen?
Wat zou er gebeuren wanneer de school elke dag op een andere plek zou staan?
Wie is er weleens onder de grond geweest? Zou de hele stad onder de grond kunnen zijn?
Wie is er weleens hoog boven de stad geweest? Zou de hele stad in de lucht kunnen zweven?
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten:
Bespreek met de leerlingen wat ze allemaal tegenkomen op hun route van school naar huis.
Laat de leerlingen een tekening maken van die route met de belangrijkste herkenningspunten erop.
Maak een associatiebord van een groot vel papier of karton. Zet (een afbeelding van) de school in het midden. Verzamel daaromheen alle manieren waarop mensen, dieren, voertuigen en voorwerpen zich naar en van de school verplaatsen: in de lucht, op straatniveau en in de grond. Denk aan het water van de wc, elektriciteit, een vogel, een pakketje en natuurlijk alle leerlingen, leerkrachten en ouders. Leerlingen kunnen erop tekenen, schrijven, afbeeldingen erop plakken, etc. Bespreek de verzameling.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling laat op verschillende manieren zien hoe hij zich verplaatst boven, in en onder de stad.
4. Opdracht: Door de stad
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen de begrippen ‘richting’ en ‘verplaatsingen’ en de relatie tussen die twee. Ze maken eigen spelregels voor een dansimprovisatie. Dit doen ze door routes te bedenken in het lokaal en na te denken over welke vervoersmiddelen zij kennen en welke nieuwe ze zelf kunnen bedenken. In de uitvoerende fase wordt een inspringspel gedanst en bedenken de leerlingen een dans op de route van school naar huis. Tijdens de presentatie kunnen onderdelen uit de uitvoerende fase worden gecombineerd.
Subdoel kennis
De leerling benoemt richtingen en verplaatsingen.
Subdoel vaardigheid
De leerling beweegt zich op een eigen manier als fantasievoertuig waarbij richting en verplaatsing een rol spelen.
Benodigdheden
materialen om routes in het speellokaal mee uit te zetten, zoals pionnen, tape, stokken, hoepels.
Aan de slag in het speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit. Uit opdracht 2 en 3 kan een keuze gemaakt worden.
Route lopen Maak in het speellokaal een ‘plattegrond van straten’ op de vloer met rechte lijnen, rechte hoeken (straten) en ronde lijnen (bochten, rotondes). Dit kan bijvoorbeeld met afplaktape, stokken en hoepels. Vertel de leerlingen dat dit zogenaamd een stuk van de stad is waarbij de markeringen de straten zijn. Zij lopen door dit stukje stad en bepalen zelf door welke straat ze lopen, wanneer ze de hoek omgaan, etc. Zet hierna de muziek aan. Alle leerlingen lopen langs de lijnen van tape of de stokken en hoepels en maken voor zichzelf gevarieerde routes. Vraag na een minuut of ze ook zijwaarts kunnen verplaatsen. En daarna of ze achteruit kunnen. Laat de leerlingen hierna zelf afwisselen tussen vooruit, achteruit en opzij.
Eigen routes Haal nu alle markeringen weg. Vraag de leerlingen of ze hetzelfde kunnen doen als in de eerste opdracht, alleen nu zonder de steun van de lijnen op de vloer. Ze moeten zich dus hun eigen route voorstellen. Zet opnieuw de muziek aan, de leerlingen verplaatsen zich in rechte lijnen, rechte hoeken, bochten en cirkels. Muziek: ‘Bella’ (Original Mix) van Finnebassen
Vervoersmiddelen Bewegen-stop-opdracht, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Bespreek met de leerlingen verschillende vervoersmogelijkheden: hoe zouden ze zich willen en kunnen verplaatsen? Het kunnen realistische vervoersmiddelen of fantasievervoermiddelen zijn. Denk aan: step, monorail, wieltjes onder je schoenen, springveren. Laat de leerlingen verspreid door het speellokaal klaarstaan. Vertel dat ze telkens gaan dansen alsof ze een ander vervoersmiddel hebben. Ze beginnen daarmee zodra de muziek start en stoppen zodra de muziek stopt. In de stop horen ze het volgende vervoersmiddel dat gedanst gaat worden. Zet telkens na ongeveer één minuut de muziek stop en benoem dan een nieuw vervoersmiddel. Bijvoorbeeld:
Springveren onder je voeten: springen, vooruit en van links naar rechts.
Monorail: maak je heel smal en verplaats jezelf zacht alsof je glijdt.
Sneltram: loop met snelle passen waarbij je telkens even stopt alsof je bij een halte bent.
Skeelers: met lange, glijdende passen. Vraag hierna welke ideeën de leerlingen nog meer hebben. Dans telkens één idee met de hele groep tegelijk. Stimuleer de leerlingen om heel verschillende vervoersmiddelen te bedenken: de ene keer verplaatsen ze vliegensvlug, dan stuiterend, zacht glijdend of hortend en stotend.
Maak je eigen navigator Actie-reactieopdracht, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Verzin met de hele groep teksten die een navigator zou kunnen zeggen. Deze teksten moeten aanzetten tot bewegen. Bijvoorbeeld:
Draai om!
Houd rechts-néé links
Spring over de geparkeerde auto heen
Ga bumperkleven
Loop zo langzaam dat er een file ontstaat
Rijd achteruit
Bukken, een tunnel! Zet de muziek aan en laat de leerlingen door het hele lokaal verplaatsen zoals in de eerste opdracht. Roep telkens één van verzonnen navigatorteksten, de leerlingen reageren hier onmiddellijk op in hun dans.
Inspringspel Alle leerlingen starten zittend op een bank vanaf de zijkant van het speellokaal. Het speellokaal is ‘de stad’ waarin de leerlingen zich op verschillende manieren verplaatsen. Maak de volgende afspraken. De leerling:
kiest zijn eigen moment om op reis te gaan in de stad, en kiest ook zelf wanneer de reis klaar is;
mag zich zo vaak en zo lang hij wil door de stad verplaatsen;
kiest zelf zijn vervoersmiddel, aan de beweging is te zien om welk vervoersmiddel het gaat;
is zijn eigen navigator en bepaalt in stilte wanneer hij de bocht omgaat, moet stoppen, achteruitgaat, langzamer gaat of moet omkeren;
kan er ook voor kiezen om bij iemand ‘in te stappen’, alsof het een voertuig is voor meerdere passagiers, dan gaat hij vlak achter deze leerling aan en doet diegene na.
Dans van school naar huis Laat de leerlingen in tweetallen een korte dans maken waarbij ze een route dansen in het speellokaal.
Doorloop hierbij de volgende stappen:
Ze kiezen een beginplek A en een eindplek B, de ene is thuis en de andere is school.
Ze bedenken een route van A naar B, met rechte straten, hoeken en bochten.
Ze kiezen drie of vier verschillende vervoersmiddelen.
Ze dansen van A naar B met de gekozen route en vervoersmiddelen. Bijvoorbeeld: het eerste deel lopen ze naar de halte, dan rijden ze met de tram, dan gaan ze verder op rollerskates en het laatste stuk glijden ze met een slee.
Maak een keuze uit onderstaande presentatiemogelijkheden.
De dansend-naar-schoolestafette De leerlingen presenteren hun korte dans uit de opdracht ‘Dans van school naar huis’. Doorloop hierbij de volgende stappen:
Alle leerlingen gaan in tweetallen op de grond zitten op hun plek A.
Geef elk tweetal een nummer.
Zodra de muziek begint, danst duo nummer één met hun zelfgemaakte dans naar hun plek B.
Daar aangekomen gaan ze weer op de grond zitten.
Duo nummer twee staat nu op en danst de eigen dans naar hun plek B. Etc.
Dansend door school Bedenk een route door de school, bijvoorbeeld van het speellokaal naar de klas. Iedere leerling kiest één favoriet vervoersmiddel met bijbehorende manier van bewegen. Dans de route en spreek af dat een andere klas langs de kant gaat staan of door het raam van de eigen klas kijkt.
Reflectie subdoelen
Welke verschillende manieren heb je gezien om de bocht om te gaan?
Reflectie proces
Welke onbekende beweging heb je gezien en zou je ook willen doen?
5. Opdracht: Ondergrondse stad
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen welke plekken zich onder de grond van de stad bevinden en op welke manieren daar bewogen kan worden. Zij doen dit door beeldmateriaal te bekijken, te inventariseren en te improviseren met bewegen en dansen in verschillende hoogtelagen. In de uitvoerende fase bedenken de leerlingen in groepjes een ondergrondse route en maken ze dansbewegingen in verschillende hoogtelagen. De omgeving heeft hierbij een grote invloed op de manier van bewegen, bijvoorbeeld het bewegen door een tunnel of door modder. In vervolg hierop bedenken de leerlingen een dans waarin een overgang wordt gemaakt tussen bovengronds en ondergronds met behulp van ‘verdwijngaten’. Tijdens de presentatie kunnen onderdelen uit de uitvoerende fase worden gecombineerd.
Subdoel kennis
De leerling benoemt hoogte en laagte binnen de dans.
Subdoel vaardigheid
De leerling beweegt zich in een omgeving met specifieke kenmerken met gebruik van verschillende hoogtelagen.
Benodigdheden
zes hoepels
Aan de slag in het klas- en speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit:
Onder de grond in beeld Bekijk een of meer van onderstaande filmpjes en afbeeldingen:
Ben jij weleens onder de grond geweest? Waar was dat? Kun je daar wat over vertellen?
Wat is er nog meer onder de grond in Den Haag?
Wat beweegt er allemaal onder de grond?
Hoe laag is het hier? (in het speellokaal) Oversteekoefening, de leerlingen dansen heen en weer van de ene naar de andere kant. Alle leerlingen gaan naast elkaar langs de lange zijde van het speellokaal staan. Ze verplaatsen zich in een rechte lijn naar de overkant. Daar aangekomen verplaatsen ze zich weer in een rechte lijn terug, etc. (Wanneer niet alle leerlingen tegelijk naast elkaar over kunnen steken, kun je tweetallen maken. Eerst steekt tweetal nummer één over, daarna twee, etc.) Bij elke oversteek (één keer heen en terug) benoem je een andere ondergrondse ruimte. De leerlingen bedenken hoe ze zich door deze ondergrondse ruimte verplaatsen.
De ruimte is heel laag, je moet er zo plat mogelijk onderdoor.
Verplaats je door een heel smalle tunnel.
De ruimte is halfhoog, verplaats je gebukt.
De hoogte van de tunnel varieert, soms is hij hoog en soms laag.
Verplaatst je door buizen die naar rechts en links buigen en soms recht omhoog of recht naar beneden gaan.
Je klimt of springt telkens naar een hoger of lager gelegen gedeelte.
Ondergrondse stromen (in het speellokaal) Leiden-volgen-opdracht in tweetallen, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Bespreek met de leerlingen hoe het in de grond kan zijn: er kan water stromen, het kan modderig zijn, het ligt vol kabels en buizen, boomwortels. Bedenk zoveel mogelijk manieren van bewegen, afhankelijk van wat je in de grond tegenkomt. Bijvoorbeeld:
Stromend water: je verplaatst je snel en licht, misschien rol je met snelle trippelvoeten en maak je af en toe draaibewegingen omdat je in een draaikolk terechtkomt.
Elektrische leidingen: je springt elke keer omhoog doordat je een schokje krijgt, je danst met ritmische voeten die als het ware onder stroom staan.
Modder: je beweegt met langzame, zware bewegingen omdat je telkens vastgezogen wordt in de grond.
Kabels: je hangt aan een kabel boven je, je slingert zijwaarts waarbij je telkens je handen verschuift.
De opdracht gaat als volgt:
Maak tweetallen en laat die achter elkaar klaarstaan. Alle tweetallen verspreiden zich goed door het lokaal.
De voorste verzint hoe de ondergrondse wereld is en hoe er bewogen wordt. De achterste doet dit precies zo na. De tweetallen bewegen door het hele lokaal.
Telkens zet je na ongeveer twee minuten de muziek stop, dit is een teken dat er gewisseld wordt: de ander gaat nu voorop en verzint hoe er bewogen wordt.
Zet de muziek ongeveer acht keer kort stop voor de wissel.
Let op: per keer verzint degene die voorop is één manier van bewegen, bijvoorbeeld alleen modder of alleen water. Pas bij een wissel wordt er iets nieuws verzonnen.
Ondergrondse dans Compositieopdracht, de leerlingen maken in groepjes een korte dans. Doorloop de volgende stappen:
Benoem met elkaar nog een keer alle verschillende situaties onder de grond en hoe de leerlingen daar bewogen hebben.
Laat elke leerling één manier uitkiezen en deze eventueel voor zichzelf op een klein papiertje schrijven of tekenen.
Elke leerling verzint een eigen dansbeweging bij wat hij heeft uitgekozen.
Maak groepjes van drie of vier leerlingen.
De leerlingen zetten de drie of vier verschillende dansbewegingen achter elkaar. Bijvoorbeeld eerst op hun zij over de grond schuiven (een hele smalle tunnel met veel bochten), zich vervolgens met langzame en krachtige passen verplaatsen (modder waarin je wegzakt) en ten slotte met hoog uitgestrekte armen heen en weer slingeren (kabels aan het plafond).
Verdwijngaten Dansimprovisatie met een indeling in de ruimte, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Leg ongeveer zes hoepels verspreid door het lokaal neer op de grond. Vertel de leerlingen dat dit zogenaamde ‘verdwijngaten’ zijn: wanneer je hier in gaat staan, zak je door de bodem en kom je onder de grond terecht. Daar beweeg je op een heel andere manier, afhankelijk van hoe het er daar uitziet. De dansopdracht verloopt als volgt:
Zodra de muziek start lopen alle leerlingen tussen de hoepels door, alsof ze gewoon op straat lopen.
Iedere leerling kan voor zichzelf beslissen wanneer hij in een ‘verdwijngat’ stapt of springt.
Zodra ze dat gedaan hebben, bewegen ze verder alsof ze onder de grond zijn. Alle dansbewegingen uit voorgaande opdrachten kunnen gebruikt worden.
De leerlingen kiezen een andere hoepel om weer bovengronds te komen, ze komen omhoog en stappen als het ware weer gewoon de straat op.
Ze lopen weer tussen de hoepels door totdat ze in een ander verdwijngat stappen. Etc.
Maak een keuze uit onderstaande presentatiemogelijkheden.
Ondergrondse dansen Beschikt de school over een kelder of fietsenstalling die ondergronds is? Presenteer hier indien mogelijk (er moet voldoende ruimte zijn) de uitkomsten van de opdrachten ‘Ondergrondse dans’ of ‘Verdwijngaten’ aan de ouders of een andere klas.
Ondergronds oversteken De leerlingen zitten langs de lange zijde van het speellokaal op de bank. Zij zijn publiek. Leg langs beide korte zijden van het lokaal drie hoepels neer, een stukje uit elkaar. Aan één kant gaan hier drie leerlingen in een hoepel klaarstaan. Wanneer de muziek start, zakken de leerlingen in de grond alsof ze door het gat verdwijnen. Zo starten ze hun dans, ze dansen naar de overkant met hun zelfgekozen dansbewegingen gebaseerd op het thema ‘ondergronds’. Aan de overkant aangekomen eindigen ze staande in de hoepel. Ze zijn weer bovengronds. Daarna zijn de volgende drie leerlingen aan de beurt, etc.
Reflectie subdoelen
Welke beweging is echt ondergronds?
Reflectie proces
Wat spreekt je meer aan: een dans afspreken en oefenen of een dans improviseren?
6. Opdracht: Boven de stad
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen termen en bewegingen waarin gevarieerd wordt in tijd en kracht, zoals langzaam, snel en zacht. Naar aanleiding van een zelfontworpen voertuig bedenken ze een dans waarin eerder onderzochte dansbewegingen terugkomen. In de uitvoerende fase bedenken en maken de leerlingen een dans waarin bewegingen van meerdere voertuigen worden samengevoegd. De presentatie kan op verschillende manieren worden ingevuld.
Subdoel kennis
De leerling benoemt tijd en kracht binnen dans (langzaam, snel, krachtig).
Subdoel vaardigheid
De leerling beweegt zich op een eigen manier als zelf ontworpen voertuig waarbij richting, verplaatsing, tijd en kracht een rol spelen.
Benodigdheden:
enkele pionnen
Aan de slag in het klas- en speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit:
Bekijk en bespreek het fragment uit de animatie film Robots. Wat gebeurt er allemaal in de film? Gaan ze de hele tijd snel of soms ook langzaam? Op welke momenten gaan ze langzaam? Is dit een handige manier van je voortbewegen in de stad?
Bespreek of de leerlingen nog meer films, verhalen, games, etc. kennen waarin de personages zich op een bijzondere manier door een stad verplaatsten. Schrijf alle manieren op. Doe dit zoveel mogelijk in woorden die beweging in zich hebben, zoals draaien, schieten, glijden, vliegen, stijgen, rollen, stuiteren. Zorg voor variatie in tijd en kracht, dus niet alleen hard en snel, maar ook zacht rollend, langzaam draaiend. Schrijf alle woorden op om te gebruiken bij de volgende opdracht.
Dans over de stad heen (in het speellokaal) Actie-reactieopdracht, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. De opdracht gaat als volgt:
Laat de leerlingen verspreid door het speellokaal klaarstaan en vertel dat je telkens één van de woorden opnoemt die verzameld zijn in de vorige opdracht.
De leerlingen dansen op hun eigen manier, zoals zij vinden dat bij het woord past.
Telkens wanneer de muziek stopt, staan ze even stil om te luisteren naar het nieuwe woord.
Stimuleer de leerlingen om te variëren met langzaam en snel bewegen en hoog en laag bewegen.
Laat tussendoor één of enkele leerlingen met een inventief idee hun dansbewegingen voordoen, ter inspiratie voor de andere leerlingen.
Haltes (in het speellokaal) Leiden-volgen-opdracht in tweetallen, de leerlingen dansen achter elkaar door het hele speellokaal. Plaats ongeveer zes pionnen verspreid door het speellokaal. Dit zijn zogenaamde haltes. Vertel de leerlingen dat ze bij elke halte overstappen in een ander soort vervoersmiddel. Leg de opdracht uit aan de hand van de volgende stappen die je door één tweetal voor laat doen:
De twee leerlingen gaan achter elkaar klaarstaan
Wanneer de muziek start, dansen ze met een manier van voortbewegen uit de vorige opdracht. De voorste doet voor, de achterste doet na.
Na een kort stukje gaan ze naar een pion. Hier stoppen ze en wisselen ze om: de achterste leerling gaat voorop in een zogenaamd nieuw voertuig, hij bedenkt een andere manier van voortbewegen.
Ze dansen naar de volgende pion en wisselen daar weer om van volgorde en bedenken een nieuwe manier van voortbewegen. Etc.
Een bijzondere reis door Den Haag Laat de leerlingen in tweetallen een korte dans bedenken waarin ze als het ware een reis door en over de stad maken met allerlei fantasievolle hulpmiddelen en voertuigen. Misschien hebben ze zuignappen op hun handen en voeten om tegen gebouwen op te klimmen, zijn alle daken trampolines om van dak naar dak te springen, loopt er een enorme achtbaan bovenop alle hoge gebouwen of staan er her en der grote grijparmen die je optillen en ergens anders weer neerzetten? De duo’s kiezen drie verschillende ‘technieken’ en bijbehorende manieren van verplaatsen en zetten deze achter elkaar. Vervolgens oefenen ze deze in een bepaalde route die ze afleggen. De pionnen kunnen worden gebruikt als ondersteuning; ze verplaatsen dan van pion naar pion met de drie verschillende bewegingsvormen die ze met elkaar hebben afgesproken.
Bezorgdienst Kettingreactiedans, de leerlingen maken in kleine groepjes een kort stukje dans. Vertel de leerlingen dat we met elkaar een nieuwe pakketdienst gaan oprichten. Pakketjes van dit bedrijf worden snel bezorgd, doordat ze hele nieuwe en inventieve manieren hebben om het pakketje van A naar B te brengen. Wachten voor een stoplicht of in de file staan is er niet bij; het pakketje wordt hoog over de daken heen getransporteerd, kan een stukje onder de grond door een tunnel zoeven, glijdt over rails tussen alle verkeer door. Laat de leerlingen in twee- of drietallen bedenken hoe zij het pakketje gaan vervoeren. Hier maken ze een korte ‘dans’ van, waarin ze alles wat ze in dit project hebben geleerd kunnen gebruiken. Ze voeren de dans uit als een soort ‘kettingreactie’:
Alle groepjes gaan verspreid door het hele speellokaal klaarstaan.
Geef alle groepjes een nummer.
Groepje één krijgt het zogenaamde pakketje en begint te dansen.
Al dansend brengt groepje één het pakket naar groepje twee.
Zodra het volgende groepje het pakketje heeft ontvangen, gaat daar meteen alles in werking en start dit groepje met de korte dans om het pakketje naar het volgende groepje te brengen.
Maak een keuze uit onderstaande presentatiemogelijkheden. Presenteren van opdrachten De uitvoerende opdrachten ‘Een bijzondere reis door Den Haag’ en ‘Bezorgdienst’ lenen zich beide goed voor een presentatie. Houd rekening met de volgende aandachtspunten en oefen deze met de leerlingen:
De volgorde van de twee- of drietallen.
Het maken van een duidelijk begin en einde van ieders korte dans (dat kan met een stilstaande begin- en eindhouding).
Hoe beweeg je door de ruimte?
Uitvoering van de dansbewegingen: zorg dat de dansbewegingen groot en duidelijk zijn.
Door, onder en boven de stad De resultaten van de drie opdrachten kunnen ook gecombineerd worden tot een groter dansoptreden.
Maak drie groepen: door, onder en boven de stad. Laat de drie groepen na elkaar dansen. Doe dit in de vorm van een geleide improvisatie: jij vertelt en stuurt terwijl de leerlingen dansen. Geef input om de leerlingen te stimuleren tot gevarieerde dansbewegingen. Breng in het verhaal duidelijke overgangen van de ene naar de andere groep aan.
Groep 1: omschrijf al vertellend het drukke verkeer in de stad. Ieder verplaatst zich op een eigen manier: snel, langzaam, glijdend, rollend of stuiterend. Ze gaan soms ineens de bocht om, gaan achteruit of staan stil.
Groep 2: vertel dat er onder de grond ook van alles beweegt, door onderaardse gangenstelsels. Benoem dat het soms heel laag is en je er nauwelijks door kunt, soms moet je klimmen of zakken naar een ander niveau, ineens ga je snel drijvend door het water of zwier je vooruit, hangend aan dikke kabels.
Groep 3: vertel dat over de stad van alles mogelijk is: je kunt springen van gebouw naar gebouw, van schuine gebouwen afglijden, je door een grote grijparm af laten zetten, over rails zoeven en stuiteren over een circuit van reuzetrampolines.
Spreek duidelijk met de drie groepen af:
waar ze staan als ze niet aan de beurt zijn;
wat het teken is voor een groep om te stoppen en voor de volgende groep om te beginnen;
dat ze goed opletten waar ze dansen, zodat ze elkaar de ruimte geven en elkaar niet in de weg lopen.
Reflectie subdoelen
Welke van de voertuigen bewegen zich krachtig?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen.
Wat heb je zoal ontdekt tijdens dit project?
Wat zou je graag nog een keer doen?
Is er iets wat je voor dit project niet kon of niet wist en nu wel?
Als je nu door Den Haag loopt, hoe kijk je dan om je heen?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Wat was de meest bijzondere beweging door, onder of boven de stad die je gezien?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Wat zou je veranderen aan je dans als je hem door de stad zou dansen?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.