De klas ontvangt een brief van een theaterdirecteur. Hij vraagt de leerlingen om ideeën en thema’s aan te dragen voor voorstellingen in zijn theater. Dan begint het zoeken naar de voor de leerlingen belangrijke thema’s. Ze vinden inspiratie in de wereld om hen heen, ontwikkelen personages en oefenen spelvormen. Ze verdiepen zich in alle aspecten van het theater maken, zoals theaterberoepen, muziek, decor, dialogen, stemgebruik en lichaamshouding. Een plan van aanpak helpt ze om stap voor stap hun ideeën concreet te maken. De finale van het project bestaat uit het maken van een theatrale promotietrailer die ze aan de directeur van het theater kunnen geven. Op de weg daarnaartoe hebben ze veel geleerd over wat ze belangrijk vinden en hoe je ideeën kunt vormgeven.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags (COH). Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de ICC’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het digibord voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal naar eigen wens aan te passen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over zijn/haar/diens vak vertellen, aansluitend bij het project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders en verzorgers kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Projectspecifieke informatie
Over dit project In dit theaterproject bedenken de leerlingen wat ze graag zouden willen zien in het theater. Als start krijgen ze een brief van een theaterdirecteur met de vraag of ze goede ideeën hebben (bijlage 1: Voorbeeldbrief theaterdirecteur). Verschillende aspecten van theater maken komen aan bod. De leerlingen onderzoeken de theatrale middelen die gebruikt worden om een verhaal te vertellen, zoals lichaamstaal, houding, kostuum en theatertechniek. Ze werken toe naar het maken van een promotiefilmpje voor een fictieve voorstelling met een thema dat ze belangrijk vinden.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. Dit zijn doelen op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen geëvalueerd met behulp van de succescriteria op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Taalonderwijs Wil je woorden uit dit project koppelen aan taalonderwijs? Raadpleeg dan de begrippenlijst.
Benodigdheden Bij elke opdracht staat een opsomming van benodigdheden weergegeven.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit welke theatrale middelen gebruikt kunnen worden om een mening kracht bij te zetten.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling zet, samen met anderen, een eigen thema om in een theatrale promotiefilm.
Verzoek De klas ontvangt een brief (bijlage 1) waarin de theaterdirecteur van een nieuw theater in Den Haag de leerlingen een dilemma voorlegt. Hij wordt de artistiek directeur van een heel groot theatergezelschap voor alle kinderen in Den Haag. Hij kan daar hele mooie voorstellingen neerzetten, maar hij is inmiddels al wat ouder en is erg benieuwd wat basisschoolleerlingen zouden willen zien in het theater. Hij vraagt de klas om ideeën van verhalen waarmee een voorstelling kan worden gemaakt.
Thema Houd een brainstorm naar aanleiding van de brief. Wat zijn de eerste ideeën van de leerlingen? Welke thema’s vinden ze interessant? Laat de leerlingen hun idee of ideeën op een geeltje schrijven en op de wand plakken. Bekijk gezamenlijk het eindresultaat en kijk welke ideeën bij elkaar passen of overeenkomen. Bespreek het op deze manier na. Zijn er veel overeenkomsten of juist weinig? Welke thema’s springen eruit? Bewaar de resultaten door bijvoorbeeld een foto te maken van de geeltjes.
Haagse theaters Geef de leerlingen de opdracht om in groepjes te onderzoeken welke theaters er zijn in Den Haag en omstreken. Ze beginnen met het opschrijven van theaters die ze al kennen en zoeken daarna op internet welke theaters er nog meer zijn en wat hun hoofdfunctie is. Laat hen ook afbeeldingen zoeken. Bespreek het gezamenlijk na: wat valt je op als je de verschillende theaters met elkaar vergelijkt? Bijvoorbeeld vlakke vloertheaters en theaters met een lijsttoneel, aantal zitplaatsen, grootte, programmering, de buiten- en binnenkant van de gebouwen.
Het filosofisch gesprek In de oriëntatiefase van de les voer je naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Dit is belangrijk voor het creatieve proces. Je kunt het filosofisch gesprek natuurlijk ook tijdens de andere lesonderdelen inzetten. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Heb je een thema of mening nodig om een verhaal te kunnen vertellen?
Hoe kom je aan je eigen mening over een onderwerp?
Waarom is jouw mening belangrijk?
Vertelt theater altijd een verhaal? Vertellen theatermakers altijd een verhaal?
Voer onderstaande opdrachten uit of maak een keuze.
Promotie Doorloop de volgende stappen:
Voer een klassengesprek over de manieren waarop marketingmedewerkers producten onder de aandacht brengen. Welke vormen van promotie en reclame kunnen de leerlingen benoemen?
Leg uit dat jullie een aantal vormen van promotie gaan onderzoeken, te beginnen met de meest bekende vorm: de reclame. Laat drie of vier reclames zien. Bijvoorbeeld:
Besteed aandacht aan hoe de boodschap van de verschillende reclames wordt uitgedragen. Welke middelen worden ingezet om de boodschap zo duidelijk mogelijk over te brengen? Denk aan de verhaallijn, de acteurs, de decors, muziek en beeld. Heeft reclame zin? Willen de leerlingen het product hebben als ze de reclame zien? Werkt het product in het echt hetzelfde als in de reclame, of is het (soms) anders?
Een theatervoorstelling is ook een product en de makers willen graag dat er veel publiek komt kijken. Welke promotiemiddelen gebruiken de theaters en de gezelschappen? Bekijk met elkaar:
Bespreek welke voorstellingen de leerlingen zouden kiezen en waarom. Wat zeggen de afbeelding en de teksten over de voorstelling? Wat is het doel van het affiche? Hoe wordt het potentiële publiek nieuwsgierig gemaakt en verleid? Hoe wordt hun fantasie geprikkeld? Wat vinden de leerlingen van de affiches? Is het gelukt? Zijn ze nieuwsgierig geworden? Waarom wel of niet?
De reclame (spelopdracht) Doorloop de volgende stappen:
Bespreek met de leerlingen dat een reclame maar dertig tot veertig seconden duurt. Toch zijn reclamemakers in staat een verhaal te vertellen en hun boodschap over te brengen. Daarvoor gebruiken ze ook vaak humor. Ze proberen je te prikkelen en te verleiden.
Vorm groepjes van drie of vier leerlingen en laat hen met elkaar een eigen product bedenken, het liefst iets wat nog niet bestaat. De leerlingen verzinnen een korte reclamescène waarin ze hun product promoten. Denk aan: wie speelt wat, wat gebeurt er, hoe maak je duidelijk dat dit product bijzonder is?
Het affiche (spelopdracht) Drie of vier leerlingen verzinnen een korte scène met een affiche als uitgangspunt. Laat hen zelf een affiche kiezen of gebruik de bijlage 2: Voorbeelden van jeugdtheateraffiches. De groepjes gebruiken de titel en laten zich inspireren door wat er op het affiche te zien is. Geef voldoende tijd om te overleggen en laat de groepjes gebruikmaken van de vijf w’s: wie, wat, waar, waarom en wanneer.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project:
De leerling maakt een overtuigend theatraal product met gebruik van spel, vormgeving, structuur en muzikaliteit.
4. Opdracht: Dit vind ik
In de eerste opdracht gaan de leerlingen op zoek naar een thema dat zij belangrijk vinden. Wat willen ze graag onder de aandacht brengen? De verzamelde thema’s worden opgesplitst in schoolthema’s, maatschappelijke thema’s en leeftijdgebonden thema’s uit de leefwereld van de leerlingen. Op basis van de gekozen thema’s wordt er aandacht besteed aan diverse spelvormen, zoals improvisatie vanuit beginzinnen, stellingen en passende personages.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe de 5 W’s (wie-wat-waar-waarom-wanneer) toegepast worden in een verhaallijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling voert een debat, waarbij de leerling de eigen mening kan verwoorden en zich kan verplaatsen in de mening van anderen.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren.
Voer onderstaande opdrachten uit.
Op zoek naar een onderwerp Doorloop de volgende stappen:
Bespreek met de leerlingen dat jullie gaan onderzoeken welke thema’s en verhalen jullie belangrijk vinden. Waar zou je een voorstelling over willen maken als je theatermaker was?
Haal de brainstorm uit de introductie terug. Verzamel en noteer meer mogelijke thema’s voor voorstellingen aan de hand van de volgende vragen:
Welke thema’s spelen er in de klas? Denk aan relaties, vriendschap, ruzie, pesten, onzekerheid, uiterlijk, verliefdheid, LHBT (lesbisch, homo, bi, transgender).
Welke thema’s spelen er in de wereld? Denk aan klimaatverandering, vluchtelingen, oorlog.
Welke thema is op dit moment actueel? Kijk bijvoorbeeld naar het jeugdjournaal. Benoem met elkaar welke thema’s er aan bod zijn gekomen.
Welke verhalen vinden de leerlingen interessant? Denk aan geschiedenis, persoonlijke verhalen, sprookjes, boeken.
Laat elke leerling een thema kiezen dat hij/zij/hen belangrijk vindt. Vorm vervolgens tweetallen en laat de leerlingen elkaar vertellen over het thema en hun mening daarover. Nodig een aantal tweetallen uit om te vertellen over hun uitwisseling. Waarom vindt niet iedereen hetzelfde belangrijk? Waarom heeft niet iedereen dezelfde mening over iets?
Foto voor in de krant Doorloop de volgende stappen:
De leerlingen kiezen in drie- of viertallen een actueel thema waarover ze een tableau maken. Leg uit dat een tableau een stilstaand beeld (zoals een foto) is. Hoe maak je iets duidelijk zonder woorden? De groepjes bedenken hoe ze kunnen tonen wat er aan de hand is en hoe ze zich voelen. Ze onderzoeken wat ze kunnen vertellen met hun lijf en het positioneren van de medespelers. Bekijk als voorbeeld het toolbox-filmpje over tableaus.
Laat de tableaus aan elkaar zien en bespreek ze na. Was het duidelijk wat er werd uitgebeeld? Hoe kan het beeld versterkt worden? Verbeter eventueel de tableaus, maak er foto’s van en plak deze bij de verzamelde thema’s.
Tip: In de volgende opdrachten doen de leerlingen verschillende improvisatieoefeningen rondom gekozen thema’s. Bekijk eventueel zelf van tevoren dit filmpje met tips voor het improviseren.
Voer onderstaande opdrachten uit of maak een keuze.
Beginzin Laat de leerlingen, als warming-up, vanuit onderstaande beginzinnen korte improvisaties spelen. Met behulp van de beginzin worden ter plekke personages en locaties bedacht.
Doet u uw mond maar open.
Mag ik een onsje ham?
Er zit een haar mijn soep!
Je krijgt een bekeuring voor rijden zonder licht.
Jij bent echt mij type.
Ben je gek geworden, wat doe jij daar?
Wil je het hier opeten of mee naar huis nemen?
Sorry, ik ben vergeten in te checken.
Nee, ik wil mijn haar dit keer heel kort geknipt!
Start de improvisaties met twee personen. Breid de oefening eventueel uit door steeds een nieuwe leerling in te laten springen die een nieuwe wending aan de improvisatie wil geven. Laat maximaal vier tot vijf leerlingen inspringen.
De vijf w’s: warming-up in de kring Doorloop de volgende stappen:
Bespreek met de leerlingen de vijf w-vragen die de basiselementen vormen van een verhaal: wie, wat, waar, waarom en wanneer.
Laat de leerlingen om de beurt een van de vijf w’s benoemen. Je vraagt “Wie?” en de leerling naast je noemt een personage. Dan vraag je “Wat?” en geeft de volgende leerling een situatie of handeling. En zo ga je de leerlingen langs. Als alle w’s aan bod zijn gekomen, vat je het samen. Bijvoorbeeld: de heks plukt kruiden in het bos om middernacht om een toverdrank te maken.
Herhaal dit enkele malen. Onderzoek of er steeds fantasierijkere antwoorden bedacht kunnen worden. Denk aan: de robot, op de maan, valt van zijn driewieler bij het vallen van de nacht.
De vijf w’s: improviseren vanuit personages Doorloop de volgende stappen:
Laat de leerlingen in tweetallen een eigen thema kiezen. Ze bepalen vervolgens welke personages binnen het gekozen thema passen. Ze kiezen personages die zich tot elkaar verhouden. Bijvoorbeeld:
vluchteling en hulpverlener;
clubbestuurder en hooligan;
schooldirecteur en ouder;
twee geliefden;
politicus en kiezer;
een inwoner en wethouder;
ouder en kind.
De duo’s kiezen een plek op de speelvloer en beginnen meteen met improviseren. Ze bedenken ter plekke wat ze doen en waarom, waar ze zijn en wanneer ze daar zijn. Stop het spel als de spelers geen ideeën meer hebben.
Bespreek de improvisaties na. Werd voldoende duidelijk om welke personages het ging? En de andere vijf w’s? Kwam het thema goed uit de verf?
Interview Doorloop de volgende stappen:
Maak tweetallen. De duo’s bedenken een thema waarover ze elkaar gaan interviewen en bepalen de rolverdeling: de één is de journalist, de ander de ondervraagde. Denk bij personages aan een expert op het gebied van het thema, een politicus, een ervaringsdeskundige, een professor of wetenschapper, een toeschouwer.
De twee leerlingen gaan tegenover elkaar staan. Samen improviseren ze het interview op basis van het gekozen thema.
Het debat Doorloop de volgende stappen:
Bespreek met de leerlingen het begrip ‘debat’. Denk bijvoorbeeld aan het Lagerhuis of de debatten in de Tweede Kamer. Formuleer een aantal stellingen die binnen een gezamenlijk gekozen thema passen. Bijvoorbeeld: 'Gepest worden heeft invloed op je hele leven'; 'Je moet gewoon tegen pesten kunnen en je niet aanstellen'.
Oefen als warming-up met het praten, staan en bewegen vanuit een hoge status. De leerlingen spelen dat ze zeer zelfverzekerd zijn. Ze staan ontspannen rechtop en spreken luid en duidelijk.
Verdeel de leerlingen in twee groepen: eens en oneens. De groepen gaan in debat onder leiding van de voorzitter. Speel de eerste keer zelf de voorzitter. De regel is dat de leerlingen via de voorzitter spreken met de tekst: 'Mevrouw/meneer de voorzitter, …'. Geef beide groepen eventueel voorbereidingstijd voor overleg over het thema en het formuleren van goede argumenten.
Bespreek het debat na. Wat ging er goed? Waar kan een volgende keer op gelet worden?
Maak met de leerlingen een keuze uit onderstaande presentatiemogelijkheden.
Laat de leerlingen het interview uitwerken, er een scène van maken en deze scène opnemen op film alsof het een echte reportage is. Gebruik eventueel kostuums en rekwisieten en denk na over een locatie.
Kies een belangrijk thema en oefen het debatteren hierover een aantal keren. Nodig een andere klas of de ouders en verzorgers uit als toeschouwers van het debat. Bespreek het na met het publiek. Welke argumenten waren erg overtuigend? Maak eventueel een opname van het debat, om gezamenlijk terug te kijken en te bespreken.
Reflectie subdoelen
Waaraan kun je zien dat jouw thema verwerkt is in de verhaallijn?
Reflectie proces
Welk nieuw idee heb je opgedaan tijdens het debat?
5. Opdracht: Mijn theatrale idee
De leerlingen ontdekken wat er allemaal komt kijken bij het maken van een voorstelling. Ze spelen bestaande scènes, schrijven eigen teksten en spelen die uit.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe thema, verhaal en vormgeving de basis vormen van een voorstelling.
Subdoel vaardigheid
De leerling presenteert, samen met anderen, een zelfgeschreven scène.
Benodigdheden
trailers van actuele voorstellingen
muziekfragmenten, bijvoorbeeld filmmuziek
stoelen
schrijfgerei
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren.
Doorloop in deze opdracht de volgende stappen:
Vertel dat jullie gaan uitzoeken wat er allemaal nodig is voor het maken van een voorstelling. Start met een kringgesprek vanuit de eigen ervaring van de leerlingen. Welke voorstelling hebben ze onlangs gezien? Wat is er allemaal nodig voor het maken van een voorstelling? Noteer de bevindingen. Denk aan:
een stuk, verhaal of thema;
de beroepen: acteur en regisseur, maar ook decor- en kostuumontwerper, technicus en andere beroepen achter de schermen;
decor, kostuums en rekwisieten;
muziek- en lichtontwerp.
Bekijk samen met de leerlingen een trailer van een voorstelling, bijvoorbeeld de trailer van de familievoorstelling De Vrekkin op de site van Het Nationale Theater. Wat is er allemaal te zien en te horen in de trailer? Waarover gaat de voorstelling?
Kies een aantal elementen van een voorstelling om verder uit te diepen. Denk aan onderstaande voorbeelden.
Decor Wat is een decor? Hoe bedenk en ontwerp je een decor? Bekijk met de leerlingen dit Schooltv-filmpje over het bouwen van een decor.
Techniek: licht en geluid Bekijk en bespreek met de leerlingen onderstaande filmpjes. Wat valt hun op, wat is het belang van een theatertechnieker?
Kostuums Bekijk en bespreek met de leerlingen deze aflevering van Het Klokhuis over theaterkostuums. Hoe belangrijk is een kostuum, wat kan een kostuum zeggen over een personage?
Muziek en sfeer Beluister en bespreek verschillende muziekfragmenten. Welk gevoel roept de muziek op? Hoe versterkt muziek een scène of voorstelling? Wordt er soms speciaal muziek gemaakt die past bij de voorstelling, zoals bij een film? Een voorbeeld:
Plaats drie stoelen in de ruimte. Dit is de start van de scène. De leerlingen bepalen waar deze stoelen staan en verzinnen en oefenen een scène in groepjes.
Leg de stoelen door elkaar en ondersteboven. Dit is de start van een improvisatie. Vorm groepjes van drie tot vier leerlingen. Ze mogen kort overleggen wat en waar dit zou kunnen zijn. Om de beurt mogen de groepjes een improvisatie spelen in het ‘decor’.
Bespreek na wat de invloed van het decor is op de inhoud van de scène.
Verdieping: vorm groepjes van drie tot vijf leerlingen. Laat hen zelf een decor maken en geef ieder groepje ook een aantal voorwerpen, waarna een scène wordt geïmproviseerd. Maak duidelijk dat de voorwerpen de inspiratiebronnen van de scène zijn en niet alleen als aankleding worden gebruikt.
Oefenen met bestaande teksten Doorloop de volgende stappen:
Download van de website Leesletters de twee theaterteksten Stil! van Lizzy Koppe-van Pelt en De erfenis van Annemarie Bon.
Vorm groepjes en laat de leerlingen de teksten oefenen. Laat hen ook nadenken over hoe ze het gaan spelen: de emoties, het decor, de handelingen. Ze lezen de tekst eerst op een neutrale manier samen door. Bij een tweede keer lezen voegen ze emoties toe: boos, blij, verdrietig, bang. Of doe het eens fluisterend of juist schreeuwend. Stel begeleidende vragen: Welke emotie past heel goed bij de tekst en welke juist helemaal niet? Waarom niet? Oefen de scène op verschillende manieren.
Laat de geoefende scènes aan elkaar zien en bespreek deze na. Was alles goed te verstaan? Waren de spelers goed ingeleefd?
Zelf teksten schrijven Vorm tweetallen of kleine groepjes. Laat de leerlingen een keuze maken uit de verzamelde onderwerpen of thema’s. Hierover schrijven ze een scène met dialogen en een verwerking van de vijf w’s. Wat willen ze dat er gebeurt in de scène? Welke personages zijn er nodig? Waar speelt het zich af? Waarom gebeurt er wat er gebeurt? Zorg ook voor een duidelijk begin, hoogtepunt en einde.
Zelfgeschreven scènes spelen Laat de leerlingen hun zelfgemaakte teksten oefenen en uitspelen. Kijk in hoeverre de scènes verbeterd kunnen worden met gebruik van bijvoorbeeld:
muziek en sfeerelementen, zoals locatie en licht;
decor, kostuums en rekwisieten.
Presenteer de tussenstand van de zelfgeschreven scènes aan elkaar. De leerlingen geven elkaar tops en tips.
Reflectie subdoelen
Welk decorstuk werkte goed in jullie scène?
Reflectie proces
Wat zou je aan je scène toevoegen waardoor jullie thema nog duidelijker wordt?
6. Opdracht: Zelf gemaakt
Tot slot maken de leerlingen een trailer van hun eigen theatrale idee voor de theaterdirecteur. Ze passen hun bevindingen toe in de opdrachten en leren hoe ze hier gebruik van kunnen maken bij het filmen.
Subdoel kennis
De leerling vertelt wat de diverse beroepen binnen het theater inhouden.
Subdoel vaardigheid
De leerling ontwikkelt, samen met anderen, een concept en maakt op basis daarvan een promotiefilm bij een zelfgekozen thema.
Benodigdheden
geschikte plekken die kunnen dienen als locatie van de filmpjes
divers materiaal om een decor van te maken: doeken, beschilderde stukken karton, meubilair, gebruiksvoorwerpen
muziek en muziekinstallatie
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Voer onderstaande opdrachten uit.
Beste directeur Haal de brief van de theaterdirecteur uit de introductie terug. Bespreek met de leerlingen hoe jullie je ideeën aan de directeur zullen overhandigen. In de vorm van een brief terug? Of op een eigentijdse manier, bijvoorbeeld met vlogs of trailers? Of met een combinatie van verschillende uitingen?
Filmen Doorloop de volgende stappen:
Bespreek met de leerlingen wat volgens hen nodig is om een filmpje te maken.
Bekijk en bespreek de volgende instructies voor het maken van een video:
Lees de teksten op de website Achter de schermenvan het programma Het Klokhuis en alle onderdelen die horen bij het maken van een aflevering. Van idee naar scenario tot montage.
Vorm groepjes. Bespreek het begrip ‘trailer’ nog een keer. In deze opdracht wordt het volgende bedoeld met trailer: een promotiefilmpje voor een mogelijke voorstelling over een zelfgekozen thema. Leg uit dat, voorafgaand aan het filmen van de trailer, de leerlingen een concept gaan maken. Een concept is een idee en een plan van aanpak: je omschrijft wat je wilt vertellen en maken en hoe je dit gaat doen. De groepjes gebruiken hierbij de ervaringen uit de vorige opdrachten.
Laat de groepjes onderstaande vragen en opdrachten als leidraad gebruiken.
Waar gaat de zogenaamde voorstelling over? Gebruik de thema’s die al aan bod zijn gekomen of kies een nieuw thema. Wat wil je vertellen over het gekozen thema? Is er een belangrijke boodschap die je mee wilt geven? Zijn er meerdere invalshoeken om het thema te bekijken?
Schrijf je ideeën op, bijvoorbeeld in een korte verhaallijn die een duidelijk begin, midden of hoogtepunt en einde bevat.
Bedenk hoe je het verhaal wilt overbrengen. Denk aan: serieus, met humor, spannend, enzovoorts.
Welke personages zijn er nodig om het verhaal te vertellen? Maak een rolverdeling.
Maak eerst een aantal tableaus van de hoogtepunten uit jullie verhaallijn. Is het beeld duidelijk?
Werk vanuit de tableaus een paar teksten uit, zoals dialogen en eventuele voice-overteksten.
Welke sfeer wil je de trailer geven? Denk aan: decor, attributen, kostuum, licht en geluid. Tip: Zoek ter inspiratie passende muziek, liedjes, plaatjes, foto’s en filmpjes.
Ga je een script maken (dat wil zeggen: alle teksten en dialogen uitschrijven) of gaan jullie het eerst improviseren en daarna steeds oefenen totdat het helemaal is zoals je wilt?
Maak een taakverdeling. Wie doet wat? Is er een regisseur? Wie maakt de opnames? Wie zorgt voor de muziek? Wie gaat monteren? Enzovoorts.
Hoeveel tijd hebben jullie denk je nodig om alles te doen, ook het oefenen?
Hoelang duurt de trailer? Spreek van tevoren af hoelang de scènes mogen duren. Tip: Maximaal drie tot vijf minuten, dus kort maar krachtig (denk aan de reclamefilmpjes).
Is er een titel en een aftiteling?
Maken jullie gebruik van een voice-over?
Bespreek de concepten met elkaar. Is alles duidelijk? Zijn de ideeën haalbaar en uitvoerbaar?
Doorloop de volgende stappen:
De leerlingen gaan aan de slag met hun concept en plan van aanpak. Geef ruim de tijd om de trailers te maken.
Bekijk en bespreek de eindresultaten met elkaar.
Bedenk hoe jullie de trailers gaan presenteren. Denk aan onderstaande mogelijkheden.
de trailers op de schoolsite plaatsen.
een filmpresentatie houden voor publiek.
De trailers overhandigen aan de zogenaamde theaterdirecteur, in de vorm van een fictieve brief met linkjes naar de trailers.
de trailers opsturen naar een echte theaterdirecteur van een Haags theater naar keuze, met uitleg over het project.
een theatermaker uitnodigen die de rol van theaterdirecteur op zich neemt. Neem hierover eventueel contact op met de cultuurcoach.
De trailers worden gepresenteerd op de wijze die in de uitvoerende fase is bedacht.
Reflectie subdoelen
Welke rol speelde jij bij het omzetten van het concept naar de promotiefilm?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen.
Hoe ging het samen bedenken van een thema voor jullie trailer? Wat was lastig en wat ging goed?
Welke dingen die je in dit project hebt geleerd kon je gebruiken en verwerken in het concept?
In hoeverre heeft het schrijven van een concept jullie trailer beter gemaakt?
Wat van de eerste ideeën hebben jullie nog gebruikt in jullie filmpje en wat heb je weggelaten?
Zijn er dingen waar jullie tegenaan zijn gelopen bij het maken? Hoe hebben jullie het opgelost?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welke promotiefilm zou je aan de theaterdirecteur willen laten zien?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Waarvoor zou je zelf een promotiefilm willen maken?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.