Maak een keuze uit onderstaande opdrachten.
De koning(in) heeft hoofdpijn (warming-up)
De koning (een leerling) zit op een ‘troon’ aan de korte zijde van de paleiszaal (het speellokaal). Hij heeft hoofdpijn. Aan beide zijden van de troon staan drie stoelen. De koning heeft een blinddoek voor of een koninklijke handdoek over zijn hoofd. De bedienden (de andere leerlingen) zitten aan de andere kant van de paleiszaal en proberen het lokaal geruisloos over te steken en op een lege stoel naast de koning te gaan zitten. Als de koning wat hoort, mag hij wijzen in de richting van het geluid. Als hij de loper aanwijst, is de loper af. Begin met elke keer één leerling de beurt te geven. Gaat het spel goed, dan kunnen ook twee of meer leerlingen tegelijkertijd gaan lopen. Jij bent spelleider en geeft de leerlingen de beurt. Als alle stoelen bezet zijn, gaat de blinddoek af. Start het spel daarna opnieuw. Wissel regelmatig van koning en beëindig het spel als iedereen een keer gelopen heeft.
De koning zegt (warming-up)
Jij zit als koning op de troon en geeft opdrachten. De leerlingen moeten de opdrachten alleen
uitvoeren als je begint met de zin “De koning zegt”. Bijvoorbeeld:
- “De koning zegt: maak een buiging.” Iedereen maakt een buiging.
- “Maak een buiging”. Niemand beweegt.
Oefen deze opdracht een aantal keren en beëindig het spel met een afvalrace: de leerlingen die zich vergissen zijn af.
Het bevel van de koning (speloefening)
Bespreek met de leerlingen welke beroepen in het paleis van de sprookjeskoning uitgeoefend worden (bijvoorbeeld kok, hofnar, kamermeisje, schoonmaker, stalmeester, tuinman). Zet een kroon op en speel dat je op een troon of paard zit. De leerlingen spelen de bedienden aan het hof en moeten de koning gehoorzamen (bijvoorbeeld de vloer poetsen, dansen, veters strikken, eten opdienen, het paard borstelen). Vervolgens verzinnen de leerlingen zelf handelingen die ze voor de koning of koningin spelen.
Bezoek aan de koning (improvisatie)
De koning van de klas (leerkracht of leerling) zit op de troon. Een bode of jonkvrouw (leerling) gaat op bezoek bij de koning, maakt een buiging en heeft een vraag of boodschap. Bijvoorbeeld: “Koning, de kinderen in de klas willen graag tekenen, kan dat?”, “Koning, wat moet ik doen om de hele dag te mogen spelen?”, “Koning, ik heb een brief voor u van mijn moeder, zij wil taart komen eten.” Laat de koning en de bezoeker een gesprekje met elkaar voeren.
Koninklijk bal (afsluiting)
De koning (leerkracht of leerling) geeft een feest. Hij houdt niet van dansen, maar alle gasten willen wel graag dansen. De muziek gaat aan. Als de koning de muziek uitzet, staat iedereen stil. Wie beweegt is af.
Vrijmarkt (kringgesprek)
Voer een gesprekje over Koningsdag. Wie weet wat er zoal gebeurt op Koningsdag? Wat is de vrijmarkt? Ben je er weleens geweest, heb je er zelf wat verkocht of iets anders gedaan?