Den Haag stad aan zee − in dit project draait alles om het strand: zand, wind en water. Hoe speel je in het zand of spring je in de golven? De leerlingen ervaren het verschil tussen spanning en ontspanning. Daarna dansen ze als vliegers in de wind. Ze maken figuren in de lucht en ‘vliegen’ omhoog, omlaag en opzij. Dansend als een stranddier geven de leerlingen de elementen water, lucht en zand een plek. Met een gezamenlijke stranddans passen de leerlingen alles toe wat ze geleerd hebben en wordt het publiek meegenomen naar zomerse sferen.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project Dansen aan zee; in dit project draait alles om het strand. Het project start met dansbewegingen die zijn gebaseerd op spelen aan het strand. De leerlingen bekijken een filmpje waarin bewegen op het strand centraal staat. Ze leren daarbij te variëren met kracht en ontspanning. Daarna dansen ze als vliegers. Ze maken figuren in de lucht en ‘vliegen’ omhoog, omlaag en opzij. In de laatste opdracht verbeelden ze met dans een stranddier, waarbij ze de elementen water, lucht en zand een plek geven en alles wat ze geleerd hebben toepassen. Een leuk idee is om het project af te sluiten met een grote, gezamenlijke stranddans.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Algemene benodigdheden Maak gedurende het hele project gebruik van de volgende ruimtes en materialen:
klaslokaal met smartbord
speellokaal met de mogelijkheid muziek af te spelen met goed geluidsniveau
Let op: De opdrachten beschreven in dit project worden deels uitgevoerd in het klaslokaal en deels in het speellokaal. Het bekijken en bespreken van de filmfragmenten gebeurt in het klaslokaal. Voor de actieve dansopdrachten is een speellokaal of gymzaal nodig. Hier dien je muziek te kunnen afspelen met een goed geluidsniveau. Als jouw school geen geluidsapparatuur in de gymzaal heeft, kun je via CultuurSchakel gebruikmaken van een draadloze muziekbox die via bluetooth de muziek afspeelt vanaf een laptop of mobiele telefoon. Wil je hiervan gebruikmaken, neem dan contact op met je cultuurcoach bij CultuurSchakel.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling benoemt verschillende dansacties en beweegrichtingen.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling verbeeldt bewegingen op het strand, in lucht en in het water.
Benodigdheden
diverse benodigdheden naar keuze voor het inrichten van een strandtafel
Aan de slag in de klas
Doe onderstaande opdrachten om het project te introduceren:
Bespreek met de leerlingen wie er wel eens naar het strand van Den Haag (Kijkduin of Scheveningen) is geweest.
Bekijk en bespreek Sprookjes beelden aan Zee.Wat doen de beelden uit de animatie allemaal? Kun je een beweging nadoen?
Bekijk de film nog een keer en laat de leerlingen sommige bewegingen meedoen, zittend op of staand voor hun stoel.
Richt een strandtafel in rondom de zand- en watertafel met parasol, handdoek, emmers en schepjes, badkleding en windscherm. Leg er schelpen, aangespoeld hout e.d. bij.
Breng eventueel een bezoek aan Scheveningen en het strand. Verzamel natuurlijke materialen zoals schelpen, zand en aangespoeld hout.
3. Oriëntatie
Eventuele benodigdheden Naar keuze enkele (prenten)boeken met het thema strand en zee. Suggesties:
Dikkie Dik naar het strand van Jet Boeke en Arthur van Norden (Gottmer, 2012)
Dikkie Dik: de zon, de zee en de wind van Jet Boeke en Arthur van Norden (Gottmer, 2004)
Nijntje aan zee van Dick Bruna (Mercis Publishing B.V.)
Nijntje op het strand van Dick Bruna (Mercis Publishing B.V.)
Boer Boris gaat naar zee van Ted van Lieshout (Gottmer, 2014)
Met opa naar zee van Stefan Boonen ( Clavis, 2019)
De gele ballon van Charlotte Dematons: de kijkplaat met het strand (Lemniscaat, 2009)
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek en het uitvoeren van de eerste opdracht.
Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Waar woon je liever: in een stad met een zee of in een stad zonder zee?
Leeft de zee? Houdt de zee ergens op?
Zijn het zand en het water vrienden?
Doe onderstaande opdrachten of maak een keuze:
Bekijk en bespreek het YouTube-filmpje Boy van Peter Anderson en Rosemary Lee.
Wat doet de jongen? Laat de leerlingen de bewegingen benoemen.
Welke bewegingen vinden de leerlingen bijzonder?
Welke bewegingen maken de leerlingen zelf graag?
Laat enkele afbeeldingen zien van zandsculpturen in Den Haag: Zandsculptuur en Zandbeeld.
Bespreek met de leerlingen of ze zelf wel eens iets van zand bouwen aan het strand. Doen ze dat met nat zand of met droog zand?
Lees een prentenboek voor waarin zee en strand voorkomen of maak een leestafel met diverse boeken over het strand en de zee.
Zand en water Laat de leerlingen met hun handen droog zand, nat zand en water voelen. Doe dit eventueel met de ogen dicht. Herhaal dit zo mogelijk ook met blote voeten. Bespreek verschillen zoals hard en zacht, los en vast.
Hard of zacht zand De leerlingen kiezen een plekje voor zichzelf in de klas of het speellokaal. Ze zitten of liggen op de grond en maken zich zo slap mogelijk, alsof ze los zand zijn. Vertel dat je ze nu met water gaat mengen en dat ze een stevig beeld van zichzelf gaan maken. De leerlingen kiezen een eigen houding en maken zich heel stijf en strak, als een standbeeld. Dit kan enkele keren herhaald worden.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling geeft op verschillende manieren vorm aan bewegingen op het strand, in de wind en in het water.
4. Opdracht: Zandschuivers en waterspringers
In deze opdracht ligt de nadruk op bewegen in het zand en in het water. De leerlingen onderzoeken hoe zij zich in hard en zacht zand kunnen bewegen en hoe je kunt spelen in de golven. Welke bewegingen kan je maken en hoe benoem je die? Woorden als rollen, duiken, glijden en draaien staan centraal in de onderzoeksfase. In de uitvoerende fase bedenken de leerlingen bewegingen naar aanleiding van een strandverhaal en bewegen en dansen ze op muziek alsof ze op het strand zijn.
Subdoel kennis
De leerling benoemt dansacties als springen, vallen, rollen, glijden, schuiven en draaien.
Subdoel vaardigheid
De leerling beweegt en danst op muziek alsof hij op het strand is.
Benodigdheden
tape of pionnen om een scheidingslijn op de vloer van het speellokaal te maken
Aan de slag in het speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit:
Hard en zacht lopen Een actie-reactie opdracht, de leerlingen dansen door het hele lokaal. Sla afwisselend hard en zacht op een trommel of in je handen. Op de harde slagen stampen de leerlingen en op de zachte slagen lopen ze zo zacht mogelijk. Herhaal dit, maar dan met springen.
Zacht zand Geleide dansimprovisatie, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Vertel de leerlingen dat ze gaan dansen alsof ze door zacht, los zand gaan bewegen. Niets wat ze doen, maakt geluid; je hoort hun voeten niet neerkomen en als ze vallen gaat dit heel zacht en soepel. Zet dan de muziek aan en laat de leerlingen door het hele speellokaal dansen waarbij je ze de volgende dansideeën aanreikt terwijl ze bezig zijn:
loop met zachte passen door het zachte zand
loop met grote schuifpassen door het zand, je tilt je voeten niet op
maak af en toe een sprong waarbij je heel zacht neerkomt
rol door het zachte warme zand
schuif zittend door het zachte zand
gooi met je handen het zand hoog de lucht in
gooi met je voeten het zand hoog de lucht in
Laat de leerlingen daarna zelf doordansen waarbij ze de verschillende manieren zelf kunnen afwisselen: lopen, springen, rollen, schuiven, gooien. Blijf ze stimuleren om daarbij zacht en soepel, ontspannen te dansen. Muziek: Fancy Dance door John Barry.
Hard zand Geleide dansimprovisatie, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Vertel de leerlingen nu dat ze op het natte stuk strand gaan dansen: de strook tussen de zee en het zachte zand. Hier is het zand hard, het kan zijn dat je hier makkelijk op kunt lopen maar soms is het modderig en zak je erin weg. Laat de leerlingen opnieuw dansen op de muziek; nu maken ze sterke, krachtige bewegingen. Ze de muziek aan en reik ze weer ideeën aan terwijl ze bezig zijn om de dansstroom op gang te houden:
stevig stampen alsof je voetafdrukken maakt in het natte zand
op handen en voeten lopen waarbij je ook je handen stevig neerzet om afdrukken te maken in het natte zand
krachtige sprongen maken
zware, langzame passen alsof je voeten in de modder wegzakken
met veel kracht wat modder omhoog tillen en weer laten vallen
Spelen in de branding Geleide dansimprovisatie, de leerlingen dansen ieder op een eigen plek in het speellokaal. Verzamel met de leerlingen ideeën voor bewegingsspellen aan de rand van het water: vooruit en achteruit met de golven meelopen, over golven heen springen, in een golf duiken. Soms zijn de golven klein en kalm, een andere keer hoog en onstuimig. Laat de leerlingen daarna allemaal een vrije plek kiezen in het speellokaal en laat ze zich voorstellen ze dat ze daar aan de rand van het zeewater staan. Zet de muziek aan en geef de leerlingen de volgende opdrachten waarbij ze de bijbehorende bewegingen een aantal keren herhalen:
met snelle passen een klein stukje vooruit, geschrokken achteruit als er een golf aankomt
je benen hoog optrekken om over de golven heen te stappen
de golven zijn hoog, je maakt grote, hoge sprongen
de golven zijn laag, je maakt kleine sprongen
kun je nog meer sprongen verzinnen? Gedraaide sprong, een spreidsprong, je knieën hoog op trekken in je sprong etc.
met je voeten het water hoog op laten spatten
een duikbeweging maken alsof je in een hoge golf duikt
Laat de leerlingen daarna zelf nog even doordansen waarbij ze bovenstaande dansbewegingen herhalen en/of zelf nieuwe dansbewegingen maken.
Spelen op het strand 1 Geleide dansimprovisatie met een indeling in de ruimte, de leerlingen dansen door het hele speellokaal.
Verdeel het speellokaal met twee lijnen (van tape, touw of pionnen) over de breedte in drie stroken: zacht zand, hard zand en water.
Verdeel de klas in twee groepen. De ene groep danst, de andere groep kijkt.
Bespreek nog even kort met de leerlingen hoe er gedanst is in het zachte zand, op het harde, modderige zand en in het water.
Laat de leerlingen zelf kiezen waar ze willen beginnen en klaar gaan staan in het betreffende vak.
Zet de muziek aan en laat de leerlingen dansen, passend bij het deel van het strand waar ze zijn: het zachte zand, het harde zand of het water. Benoem eventueel hardop nog enkele mogelijkheden terwijl de leerlingen bezig zijn om hun bewegingsstroom op gang te brengen en te houden.
Op jouw aanwijzing verplaatsen ze zich van het ene naar het andere vak en passen ze hun dans daarbij aan.
Spelen op het strand 2 Geleide dansimprovisatie vanuit een verhaal, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. De leerlingen dansen in het verhaal dat je vertelt, net zoals de jongen in de videofilm Boy (zie Oriëntatie, pagina 4) op het strand speelde en danste.
Laat de leerlingen een lege plek kiezen in het speellokaal en daar op de grond gaan liggen.
Vertel het volgende verhaal, waarbij de leerlingen meteen mee bewegen. Geef ze voldoende tijd om elke beweging één of meerdere keren uit te voeren. Muziek kan dienen ter ondersteuning, zet deze dan wat zachter wanneer je aan het praten bent.
Je ligt lekker ontspannen te slapen, langzaam doe je je ogen open. Hé: je ligt op het strand! Wat is het eerste wat je nu doet?
Je klimt omhoog tegen een duin op, maar hoe ga je naar beneden? Laten we rollen. We klimmen nog een keer omhoog. Durven we te springen? Nu gaan we glijden en schuiven.
Hoe kun jij het zand zo hoog mogelijk de lucht in gooien? Kun je dat ook met twee handen tegelijk? Hoe kun je het zand omhoog schoppen?
Het strand is heel groot, je kunt daar dansen en bewegen zoals jij wilt! Wat wil en kun je allemaal doen?
Je rent naar de zee, maar oh, je blijft steken in het natte zand, hoe kom je los?
Daar komt een héle grote golf aan, ga je erin, erover, ervandaan?
Je blijft even spelen in het water, wat doe je allemaal?
Tijd om even uit te rusten, zoek een lekker plekje op het strand en ga hier heerlijk liggen in het zachte warme zand…
Muziek: één van de voorgaande muziekfragmenten.
Herhaal een van de dansopdrachten onder ‘uitvoeren’. Laat de ene helft van de groep kijken naar de andere helft. Geef het ‘publiek’ een kijkopdracht mee die aansluit bij onderstaande reflectievragen.
Reflectie subdoelen
Aan welke beweging kon je goed zien op welk stukje strand gedanst werd?
Reflectie proces
Welke bewegingen (dansacties) vond je spannend om uit te proberen?
5. Opdracht: Spelen met wind
In deze opdracht staat de wind centraal. De leerlingen onderzoeken hoe je de wind kunt vangen door voorwerpen te benoemen die bewegen in de wind, zelf met materialen te experimenteren en te doen alsof ze zelf van een materiaal gemaakt zijn dat bewogen wordt door de wind. In de uitvoerende fase bewegen en dansen de leerlingen op muziek als vliegers in de wind. Hierbij leren ze woorden die verschillende bewegingen en verplaatsingen weergeven zoals zigzag, scheef, draaien en duikelen.
Subdoel kennis
De leerling benoemt beweegrichtingen zoals zigzag, scheef, omhoog, omlaag, naar voren, naar achteren en zijwaarts.
Subdoel vaardigheid
De leerling verbeeldt in zijn dans de dynamiek van de wind: hard, zacht, windvlagen en wervelwind.
Benodigdheden
divers materiaal dat in de wind kan bewegen; crêpepapier, veertjes, boterhamzakjes
eventueel fel gekleurde kleding voor de presentatie
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Doe onderstaande opdrachten of maak een keuze:
Wind vangen
Bekijk het fragment uit de voorstelling L’Après-midi d’un foehn van Cie Non Nova. Bespreek de bewegingen uit het fragment, aan de hand van (een deel van) onderstaande begrippen:
Onderzoek met de leerlingen hoe je met diverse materialen de ‘wind kunt vangen’ of de wind zichtbaar maakt. Bijvoorbeeld: crêpepapieren slierten buiten in de lucht, maak windzakken van plastic zakken en hang ze op aan een lijn.
Verzamel materialen en afbeeldingen van datgene wat door de wind in beweging wordt gezet. Bijvoorbeeld: molens, windvanen, vlaggen, vliegers, zeilboten, kitesurfers, kunstwerken die bewegen door de wind.
Aan de slag in het speellokaal
Dansen in de wind
Laat de leerlingen zachtjes blazen; eerst tegen hun eigen hand of arm, vervolgens bij elkaar (bijvoorbeeld tegen elkaars wang, in elkaars nek). Varieer met zacht en hard blazen.
Laat de leerlingen in tweetallen op een leeg plekje gaan staan. Ze gaan om en om, op verschillende plekken, tegen elkaar aanblazen. De ander reageert hierop alsof hij een vlag, plastic zakje of vlieger is; hij beweegt mee met de wind en reageert op harde en zachte wind.
Een bewegen – stop-opdracht, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Vertel de leerlingen dat ze gaan dansen als de ‘luchtpoppetjes’ uit het fragment L’Apres-midi d’un foehn (zie Oriëntatie).
Laat ze allemaal een leeg plekje kiezen in het speellokaal en daar op de grond gaan liggen of zitten. Vertel dat ze gaan dansen zodra de muziek aan gaat en dat ze, zodra de muziek stopt, gaan zitten op de grond op de plek waar ze dan zijn. Benoem telkens voor je de muziek aanzet één of twee bewegingswoorden. De leerlingen dansen op hun eigen manier, passend bij deze begrippen:
zacht zweven en draaien
duikelen en rollen
snel omhoog gaan en langzaam naar beneden gaan
zigzaggend vliegen
scheef hangen en zweven
draaiend omhoog en omlaag gaan
Laat eventueel af en toe een leerling met inventieve ideeën iets voordoen of begeleid de leerlingen terwijl ze dansen, door ze te bevragen op nieuwe mogelijkheden: “Kun je ook met je hoofd zigzaggen?”, “Kun je zo hoog mogelijk zweven?”, “Kun je je benen ook laten zweven?”
Laat de leerlingen tot slot nog even zelf dansen als windpoppetje op hun eigen manier. Ze kunnen hierbij dansbewegingen gebruiken uit de voorgaande opdrachten en/of eigen nieuwe dansbewegingen maken.
de dansende vliegers tijdens de Vlieger-dagen in Rijsbergen Bespreek na aan de hand van de volgende vragen:
Wat voor vliegers heb je allemaal gezien?
Welke bewegingen heb je gezien? Kun je die met je handen in de lucht tekenen?
Welke vormen hadden de vliegers? Kunnen we enkele vormen nadoen? (groot en breed, klein en spits, rond, lang, met slierten)
Aan de slag in het speellokaal
Actie – reactie-opdracht, de leerlingen dansen eerst op één plek en daarna door het hele speellokaal. Vertel de leerlingen dat ze gaan dansen als een vlieger. Je bent de wind die telkens anders waait! Laat ze een lege plek in het speellokaal kiezen waar ze gaan staan. Vertel telkens hoe de wind waait, de leerlingen reageren hierop in hun dans. Dans zelf in het begin mee om de leerlingen te ondersteunen en inspireren.
Het waait heel zacht (de leerlingen dansen zacht op hun plek, trippelend, draaiend e.d.).
De wind komt van alle kanten (de leerlingen verplaatsen zich met kleine snelle passen naar links – rechts - voor en achter).
Het gaat harder waaien (de leerlingen gaan harder en sneller heen en weer en kunnen van hun plek komen).
Ineens valt de wind weg (alle leerlingen blijven stilstaan).
Er komen plotselinge harde windvlagen (de leerlingen wisselen snel, verplaatsen zich en stoppen ineens).
De wind neemt weer toe en wordt stormachtig (de leerlingen duiken naar beneden, maken sprongen in de lucht en dansen snel van links naar rechts).
Er komt een wervelwind (de leerlingen draaien rond).
Laat eventueel één of enkele leerlingen die gevarieerd en expressief dansen, iets voordoen. Zet daarna nogmaals de muziek aan en laat de leerlingen zelf dansen als een vlieger in de wind. Ze kunnen bovenstaande bewegingen herhalen en/of zelf nieuwe dansbewegingen maken.
Vliegerfestival Presenteer het resultaat van de dansopdrachten in de gymzaal of op het schoolplein. De leerlingen kunnen felgekleurde kleding aantrekken, zodat het doet denken aan een vliegerfestival. Ook kunnen ze gekleurde slierten van bijvoorbeeld crêpepapier gebruiken, die ze vasthouden of ombinden.
Structureer en oefen de dans als volgt:
Laat de leerlingen zich verspreiden en zich klein maken, door op hun hurken te zitten of op de grond te liggen.
Als de muziek aangaat, worden de leerlingen allemaal langzaam groter en nemen ze de vorm aan van hun zelfbedachte vlieger. Ze maken zich dus bijvoorbeeld lang, rond, breed en groot of klein en spits. Ze stijgen op en dansen in de wind. Als het nodig is, benoem je vanaf de zijkant de
Als je de muziek langzaam zachter zet, is dit voor de leerlingen het teken om langzaam al zwevend, draaiend of zigzaggend naar beneden te gaan.
De leerlingen eindigen weer liggend op de grond.
Oefen deze dansstructuur een keer met de leerlingen voor de uiteindelijke presentatie. Muziek: gebruik één van de muziekfragmenten uit de vorige opdrachten.
Reflectie subdoelen
Door welke bewegingen kon jij de wind zien?
Reflectie proces
Hoe voel je je wanneer je danst alsof je door de wind geblazen wordt?
6. Opdracht: Stranddieren
In deze opdracht ligt de focus op stranddieren; zowel bestaande als fantasie stranddieren. In de onderzoeksfase bekijken de leerlingen het werk van kunstenaars die fantasiedieren maken en onderzoeken de leerlingen de bewegingen en manieren van verplaatsen van echte stranddieren. Bij de uitvoering bewegen en dansen de leerlingen op muziek als hun zelfgekozen stranddier, echt en fantasie. Het project kan worden afgesloten met een stranddans waarin alle opbrengsten van deze opdracht worden meegenomen.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat de elementen water, aarde en lucht van invloed zijn op de bewegingen van stranddieren.
Subdoel vaardigheid
De leerling beweegt en danst als een fantasie-stranddier met verschillende manieren van voortbewegen zoals kruipen, trippelen en zweven.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Doe de volgende opdrachten of maak een keuze:
Stranddieren Bekijk onderstaande filmpjes van stranddieren:
Hoe beweegt het dier zich voort: zwemmend, vliegend, rollend?
Kan iemand dat voordoen?
Heeft iemand nog een ander idee?
Aan de slag in het speellokaal
Bewegen als stranddieren Een bewegen – stop-opdracht, de leerlingen dansen door het hele speellokaal.
Laat de leerlingen verspreid in het speellokaal op de grond gaan zitten.
Vertel dat ze zodra de muziek start, gaan dansen als het dier dat jij benoemt. Wanneer de muziek stopt, gaan ze meteen zitten op de plek waar ze dan zijn.
Noem telkens één dier en zet dan de muziek aan. Laat de leerlingen zelf bedenken hoe ze dit dier in dans verbeelden.
Reik ze, terwijl ze bezig zijn, eventueel enkele ideeën aan om ze te stimuleren tot meer gevarieerde bewegingen:
Krab: beweeg laag bij de grond op handen en voeten en kruip zijwaarts.
Zeemeeuw: beweeg hoog in de lucht, zwevend en laverend van links naar rechts op de wind, duik af en toe naar beneden.
Vis: verplaats je soepel van hoog naar laag en van links naar rechts in het water.
Zeehond: schuif op je buik over de grond en draai in de zon.
Vogel: loop met hoog opgetrokken poten als een strandloper op het zand.
Dansen als fantasiedieren Een bewegen – stop-opdracht, de leerlingen dansen door het hele speellokaal.
Vertel de leerlingen dat ze nu gaan dansen als fantasie stranddieren. Deze dieren bewegen heel anders dan wat ze ooit gezien hebben. Benoem telkens een fantasiedier en daarbij hoe dit dier zou kunnen bewegen. De leerlingen dansen zodra je de muziek aan zet en stoppen zodra de muziek stopt.
Enkele voorbeelden:
De vliegvoeter: bij elke beweging die dit dier maakt, gaan zijn voeten hoog de lucht in.
De zwembilvis: deze vis zwemt achter zijn dikke billen aan; omhoog, omlaag, naar rechts en links.
Het zachte zweefhoofd vliegt hoog in de lucht, niet met vleugels maar met zijn hoofd.
Het trippeltje trippelt met al zijn lichaamsdelen; soms met zijn voeten, dan weer met zijn schouders en dan met zijn ellebogen.
De weggewaaier maakt grote bewegingen met al zijn armen.
De zware zandzakker heeft een groot en log lichaam en sjokt door het strandzand.
Wat de leerlingen zelf nog kunnen verzinnen.
Muziek: Push Push door Herbie Mann, of Beanfields door Pinguïn Café Orchestra.
Vraag aan de leerlingen wie er een fantasie stranddier kan bedenken. Stel ze enkele vragen om hun ideeën te verrijken:
Beweegt je dier in het zand, in het water en/of in de lucht? Waar zie je dat aan?
Is het dier: snel of traag, stijf of soepel, groot of klein?
Heeft het bijzondere lichaamsdelen? (vliegbenen, een zwemhoofd, wegwaai armen, trippel-ellebogen)
Laat enkele leerlingen hun dier voordoen en vraag aan de andere leerlingen wat ze zien en wat voor soort dier dit zou zijn.
Dans je eigen fantasiedier Opdracht met voor- en nadoen, de leerlingen dansen door het hele speellokaal. Laat telkens één leerling zijn eigen fantasiedier voordoen. Alle leerlingen zitten langs de kant op de bank en kijken goed.
Op jouw teken gaan alle leerlingen meedansen waarbij ze dit fantasiedier nadoen.
Herhaal dit met een aantal verschillende dieren.
Laat tenslotte alle leerlingen nog even voor zichzelf dansen als hun eigen fantasiedier.
Een dagje naar het strand Maak één grote stranddans van de presentaties van de drie opdrachten. Doe dit in de volgende stappen:
Herhaal de volgende opdrachten:
Zandschuivers en waterspringers: Geleide dansimprovisatie vanuit een verhaal pagina 5.
Spelen met wind: Vliegerfestival pagina10.
Dans je eigen fantasiedier pagina 14.
Laat de leerlingen kiezen welke van deze drie opdrachten ze willen doen tijdens een optreden en verdeel de klas aan de hand daarvan in drie groepen.
Zorg dat je als leerkracht het geheel aan elkaar kunt praten en daarbij de leerlingen meteen begeleidt in wat ze doen (wanneer ze starten, met tekst ondersteunen bij hun dans, wanneer ze klaar zijn).
Kies een plek waar de presentatie uitgevoerd gaat worden en oefen daar met de leerlingen één keer. Spreek af waar ze klaar gaan staan en op welke plek en wanneer ze hun dans uitvoeren.
Kies eventueel een eenvoudige manier van aankleding van de leerlingen. Bedenk daarbij dat kleding niet moet afleiden: een hele grote zonnehoed of een zonnebril kan gaan schuiven en de leerling belemmeren in zijn dans.
Portrettengalerij Maak van elke leerling foto in de houding van het zelfverzonnen stranddier. Maak hier een portrettengalerij van.
Reflectie subdoelen
Welke bewegingen zou je veranderen als jouw stranddier naar het water, de aarde of de lucht verhuist?
Bespreek met je leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Wat heb je ontdekt?
Heb je iets gedaan wat je nog niet eerder hebt gedaan?
Heb je thuis iets verteld over wat je gedanst hebt?
Wat zou je nog een keer willen doen?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welke bedachte bewegingen zou je het liefste op het strand willen uitvoeren?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Ga je nu anders bewegen als je een dagje naar het strand gaat?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.