Dit project gaat over dansrages, hypes en verschillende dansstijlen. Welke stijl past het beste bij jou? Bij welke groep hoor jij? De leerlingen bekijken filmpjes van uiteenlopende dansstijlen en onderzoeken de verschillen en overeenkomsten. Vervolgens maken ze een keuze voor de stijl die bij hun past. In de opdracht ´Eén, twee, veel!´ onderzoeken de leerlingen een bijzondere groepsact: de flashmob. Ze ervaren hierbij de kracht van een dans die je met veel mensen uitvoert. En ook de lef die het vraagt om helemaal in je eentje te beginnen met iets wat niemand anders doet. Het project wordt afgesloten met een individuele danshandtekening, de leerlingen gaan op zoek naar hun eigen stijl om deze tot slot in een echte dance-battle aan elkaar te laten zien.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project In het project Samen één onderzoeken de leerlingen de relatie tussen dansbeweging en identiteit. Dit doen ze zowel binnen een groep (groepsidentiteit) als individueel. Ze maken een korte dans of dansbeweging die iets laat zien van de voorkeuren en talenten binnen hun zelfgekozen groepje. Vervolgens ervaren ze het verschil tussen helemaal alleen iets doen wat anders is dan iedereen om je heen, of meedoen met de groep aan de hand van flashmobs. Tot slot maken de leerlingen een eigen danshandtekening: een houding of beweging waar hun persoonlijke voorkeur of talent uit spreekt, zoals dit ook gebeurt in de hiphopscene met breakdance en graffiti.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Benodigdheden Bij elke opdracht staat een opsomming van benodigdheden weergegeven.
Let op: voor de actieve dansopdrachten is een speellokaal of gymzaal nodig. Hier dien je muziek te kunnen afspelen met een goed geluidsniveau. Als de school geen geluidsapparatuur in de gymzaal heeft, kun je via CultuurSchakel gebruikmaken van een draagbare bluetoothspeaker waarmee je muziek kunt afspelen vanaf een laptop of mobiele telefoon. Wil je hiervan gebruikmaken, neem dan contact op met jouw cultuurcoach van CultuurSchakel.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit hoe je kunt dansen vanuit je eigen identiteit, zowel alleen als in een groep.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling verwerkt zijn identiteit in een eigen dansstijl.
Benodigdheden: n.v.t.
Aan de slag in de klas
Een hype of rage is elk soort gedrag of dans dat zich bij een grote groep ontwikkelt en gezamenlijk en enthousiast opgevolgd wordt gedurende een bepaalde periode. Meestal ontstaat de hype doordat deze als nieuw, hip en eigentijds wordt beschouwd. Een hype slaat aan wanneer het aantal mensen dat eraan meedoet snel stijgt. Hypes verdwijnen meestal weer snel nadat het idee van nieuwigheid verdwenen is. Maar soms kunnen hypes of rages terugkeren. Doorloop de volgende stappen:
Bekijk met de klas dit filmpje over het verhaal van Russell die ‘Swish, swish’ bedacht. Bespreek na aan de hand van vragen zoals:
Is dit de laatste danshype die je kent of is er inmiddels alweer een nieuwe?
Hoe zou het komen dat zoveel mensen aan deze danshype meedoen?
Kennen jullie ook andere hypes dan danshypes?
Doe je zelf altijd mee aan een hype? Waarom wel of niet?
Bekijk eventueel nog enkele andere danshypes uit de geschiedenis. Welke dansbewegingen kennen de leerlingen ook nu nog?
Moonwalk van Michael Jackson (Op 0.50 en 1.38 sec.)
Dans met de leerlingen enkele danshypes na. Wie kan de dansbeweging van Russell nadoen? En wie kan de moonwalk? Is er momenteel een danshype? Doe dit het liefst op de bijpassende muziek.
3. Oriëntatie
Benodigdheden: n.v.t.
Aan de slag in de klas
Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie en oriëntatie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen.
Bij welke verschillende groepen hoor jij zoal?
Hoe belangrijk is het om bij een groep te horen?
Waar kun je een groep aan herkennen?
Kun je in een groep altijd jezelf zijn? Vertel eens.
Doorloop de volgende stappen:
Bekijk met de leerlingen nogmaals enkele fragmenten van dansrages. Bespreek met elkaar dat bepaalde dansen ook bij een bepaalde groep, vaak jongeren, hoorden en horen. De muziek en dans zeggen iets over de groep waarbij de jongeren horen.
Bekijk ter verdieping eventueel dit (Engelstalige) fragment. Hierin wordt benoemd hoe danshypes uitdrukking kunnen geven aan een individuele identiteit of aan groepsidentiteit.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling geeft in solo- en groepsdans vorm aan zijn eigenheid en talenten.
4. Opdracht: Bij welke groep hoor jij?
In deze eerste opdracht onderzoeken groepjes leerlingen aan de hand van hun persoonlijke voorkeuren en talenten welke soort dansbeweging of dansstijl het beste bij hen past. Ze maken een korte dans of bedenken één karakteristieke dansbeweging waarmee ze iets van een ‘groepsidentiteit’ laten zien. De resultaten kunnen op verschillende manieren worden gepresenteerd, bijvoorbeeld in de vorm van een lipdub of door het creëren van een danshype.
Subdoel kennis
De leerling benoemt verschillen en overeenkomsten tussen diverse dansstijlen.
Subdoel vaardigheid
De leerling geeft in een groepje vorm aan een eigen dansstijl die past bij hun gezamenlijke voorkeur of talent.
Benodigdheden
danskaartjes (vraag deze aan bij je cultuurcoach of download ze hier)
Aan de slag in het klas- en speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Doorloop de volgende stappen:
Bekijk dit filmpje over verschillende dansstijlen. Bespreek na aan de hand van vragen zoals:
Welke verschillen zie je tussen deze dansstijlen?
Welke overeenkomsten heb je gezien?
Welke van de dansstijlen spreekt je aan? Kun je dat toelichten?
Vorm groepjes van ongeveer vier leerlingen die bij elkaar passen in manieren van doen, hobby’s en andere voorkeuren. In hun groepje inventariseren de leerlingen met elkaar wat bij hen past in relatie tot dans en beweging. Laat hen dit in korte steekwoorden opschrijven.
Waar zijn jullie goed in? Bijvoorbeeld: sterk, snel, lenig, freezes maken, heel strak kijken, grappig, origineel.
Welke soort dans en bewegingen passen bij jullie? Bijvoorbeeld: vrolijk, spannend, strak, uitbundig, krachtig, sportief, ritmisch, sierlijk, klein, groot, energiek, sloom, grappig, minimale bewegen.
Welke dansstijl of beweging past goed bij wat jullie willen en kunnen? Bijvoorbeeld: robotachtig dansen (popping), trucs doen (breakdance), sierlijk en mooi dansen (ballet of moderne dans), snel en swingend (streetdance), rare, humoristische dans (zoals Harlem shake), ritmisch met je voeten en handen (tapdans of body clapping), dans die een verhaal verbeeldt (musicaldans).
In het speellokaal: een opdracht met voor- en nadoen in kleine kring. Vertel dat de leerlingen dansbewegingen gaan bedenken die passen bij wat ze in de vorige opdracht met elkaar beschreven hebben. Organiseer dit als volgt:
Laat elk groepje in een klein kringetje staan.
Leg uit dat telkens één leerling één dansbeweging voordoet die past bij de ‘stijl’ van het groepje. De andere leerlingen doen de beweging meteen na, ze dansen dus alle vier met dezelfde beweging. Ze blijven op hun plek staan en herhalen de beweging totdat de muziek stopt.
Laat de leerlingen een volgorde maken van nummer één tot en met vier. Nummer één doet als eerste voor, daarna nummer twee, enzovoorts.
Zet de muziek na elke minuut even stil. De volgende leerling is nu aan de beurt om een beweging te verzinnen en voor te doen.
Dit wordt herhaald totdat elke leerling twee of drie keer aan de beurt is geweest om een dansbeweging te verzinnen.
Eigen stijl-dans Een compositie-opdracht: de leerlingen maken in groepjes één dansbeweging of een korte dans.
Doorloop de volgende stappen:
Laat de leerlingen één of enkele dansbewegingen kiezen van de dansbewegingen die ze in de vorige opdracht met elkaar verzonnen hebben. Wanneer ze meerdere dansbewegingen uitkiezen, zetten ze deze achter elkaar zodat er een korte dans ontstaat. Zo heeft elk groepje één beweging of een korte dans in een ‘dansstijl’ die bij hen past. Dit mag vanuit een bestaande dansstijl zijn, maar dat hoeft niet. Ze mogen een nieuwe, eigen stijl bedenken. Tip: is er een groepje bij met weinig affiniteit met dans, laat deze leerlingen dan één eenvoudige beweging verzinnen en die herhalen. Denk aan Russell die alleen een beweging met zijn armen maakte.
Laat de leerlingen de volgende danskaartjes zien:
18: herhaling
19 en 20: gelijk en om de beurt
25: hoogtelagen
26: richtingen
27 en 28: op één plek en verplaatsing
Ze kunnen één of enkele van deze begrippen gebruiken om hun dans(beweging) nog interessanter te maken. Bijvoorbeeld door de beweging een keer hoog en een keer laag te doen. Of door de dans in vier verschillende richtingen te doen, zoals gedaan wordt bij de Macarena.
Laat de leerlingen muziek uitzoeken die bij hun dansstijl past en hun gemaakte dans of dansbeweging oefenen op deze muziek.
Maak een keuze uit onderstaande presentatiemogelijkheden.
Overloopdans Laat de helft van de groepjes verspreid door het speellokaal staan (indien er voldoende ruimte is, kunnen het ook alle groepjes tegelijk zijn). De groepjes dansen tegelijk hun zelfbedachte dans(beweging) van de vorige opdracht. Leerlingen mogen echter ‘overlopen’ naar een andere groep en daarmee gaan dansen. Er moet van elk groepje één iemand overblijven, anders kan er niemand bij dat groepje aansluiten. Leerlingen mogen zo vaak overlopen naar een andere groep als ze willen. Muziektip: ‘Don’t’ van Ed Sheeran
Lipdub Laat elk groepje een plek in de school uitkiezen waar zij hun dans willen uitvoeren, bijvoorbeeld het schoolplein, in de klas, op de trap. Laat hen eventueel aankleding bedenken in de vorm van kleding, een hoofddeksel of een attribuut. Maak een filmpje van één shot waarin je langs alle dansende leerlingen gaat. Ter inspiratie: Lip Dub Dance: High School - ‘Uptown Funk’
Creëer een hype! Kies met elkaar één dans(beweging) van een groepje uit waarvan jullie denken dat het wel eens een hype zou kunnen worden. Probeer hiermee op school een hype te creëren. Hoe de leerlingen dat doen mogen ze zelf weten. Eventuele mogelijkheden (maar laat de leerlingen het vooral zelf bedenken): een filmpje laten zien in enkele klassen of delen via sociale media, de gymleerkracht vragen de dans bij alle klassen aan te leren, optreden bij een speciale gelegenheid waarbij de dans aan het publiek wordt geleerd.
Reflectie subdoelen
Wat maakt deze dansstijl uniek voor jullie groepje?
Reflectie proces
Hoe kwamen jullie tot de keuze voor deze karakteristieke dansstijl?
5. Opdracht: Eén, twee, veel!
In de onderzoeksfase van deze tweede opdracht bekijken de leerlingen een aantal voorbeelden van flashmobs. Als experiment bedenken en tonen ze vervolgens enkele eenvoudige flashmobs. De leerlingen ervaren hierbij de kracht van een actie die je met een groep uitvoert. De hele klas maakt ten slotte een dansflashmob die als verrassing ergens op school uitgevoerd wordt. Iemand moet daarbij het lef hebben om helemaal alleen te beginnen.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat een flashmob is.
Subdoel vaardigheid
De leerling bedenkt en voert met de hele groep een flashmob uit voor publiek.
Benodigdheden: n.v.t.
Aan de slag in het klas- en speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Voer onderstaande opdrachten uit.
Bekijk en bespreek flashmobs Bekijk de volgende flashmobs:
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de drie flashmobs?
Wat gebeurt er met de mensen die op de plek zijn waar de flashmob uitgevoerd wordt?
Waarom zouden mensen flashmobs uitvoeren?
Kunnen we met elkaar de definitie van een flashmob maken? (Definitie van Wikipedia: een flashmob is een (grote) groep mensen die plotseling op een openbare plek samenkomt, iets ongebruikelijks doet en daarna weer snel uiteenvalt.)
Bedenk en oefen flashmobs Bedenk en oefen met elkaar verschillende soorten flashmobs. Doorloop hierbij de volgende stappen:
Verdeel de klas in twee groepen. Een flashmob bestaat alleen wanneer er naast de uitvoerders ook een niets vermoedend publiek is.
Laat beide groepen een flashmob bedenken zonder dat ze van elkaar weten wat ze gaan doen. Stel daarbij de volgende vragen:
Wordt het een flashmob vanuit een eenvoudige actie? Bijvoorbeeld: een freeze, in slow motion bewegen, allemaal achteruit gaan lopen, allemaal op de grond gaan liggen.
Wordt het een dansflashmob? Dit kan in dit stadium een heel eenvoudige, herhaalbare beweging zijn die iedereen makkelijk mee kan doen.
Start iedereen tegelijk of start er één iemand en valt de rest na elkaar in?
Spreek met beide groepen apart af wanneer ze de flashmob gaan uitvoeren. De groepen weten het niet van elkaar.
Ergens op die dag of in die week vinden beide flashmobs plaats in het klaslokaal.
In deze opdracht maakt de klas een flashmobdans volgens de ‘Ik ga op reis en ik neem mee’-methode. Zie het filmpje uit de Toolbox Dans (vanaf 1.50 min.).
Doorloop de volgende stappen:
Kies met elkaar een muzieknummer uit waarop de klas een flashmobdans wil maken.
Ga met de klas in een grote kring staan. Vraag welke leerling een dansbeweging voor wil doen. Alle leerlingen doen deze beweging na. Laat daarna een andere leerling een nieuwe beweging voordoen. Alle leerlingen doen ook deze beweging na. Daarna doet iedereen beweging één en twee achter elkaar. Laat nog enkele leerlingen een dansbeweging verzinnen en voordoen totdat er een serie van ongeveer tien bewegingen is.
Oefen deze korte dans enkele keren met elkaar.
Bespreek met elkaar of de dans op deze manier goed in de muziek past of dat er nog iets aangescherpt moet worden.
Tips:
De dansbewegingen uit de eerste opdracht (‘Bij welke groep hoor jij?’) kunnen hier ook gebruikt worden.
Leerlingen met danservaring kun je een voortrekkersrol geven.
Voer de flashmobdans uit voor een publiek. Maak eerst klassikaal een uitvoeringsplan aan de hand van onderstaande vragen en aandachtspunten.
Wat is een goed moment en een goede plek om deze flashmob uit te voeren? Bijvoorbeeld: het speelkwartier of het zomerfeest.
Begint één iemand met de dans en komt er dan telkens iemand bij, of beginnen we allemaal tegelijk?
Wat is het startsein voor de flashmob?
Wat is het sein dat we klaar zijn? Wat doen we als we klaar zijn?
Oefen de flashmob een keer in de gymzaal zonder toeschouwers, zodat alle leerlingen goed weten wat ze moeten doen.
Denk aan een goede afspeelmogelijkheid van muziek tijdens het uitvoeren van de dansflashmob. De muziek geeft de maat aan, stimuleert de leerlingen en creëert sfeer.
Reflectie subdoelen
Wat werkte goed aan jullie flashmob?
Reflectie proces
Ben jij een echte starter of meer een volger in de flashmob?
6. Opdracht: Je eigen danshandtekening
In de laatste opdracht van dit project ontdekken de leerlingen dat je binnen dans een eigen stijl kunt ontwikkelen. Ze gaan op zoek naar hun eigen ‘danshandtekening’: een houding of dansbeweging die iets uitdrukt van een persoonlijke eigenschap of talent. Binnen het uitvoeren van een ‘dansbattle’ dansen de leerlingen zowel gezamenlijk met hun eigen groep als individueel met hun persoonlijke dansmove.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat een breakdancer en een dansbattle zijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling bedenkt een eigen ‘danshandtekening’ en geeft deze vorm in een solo die hij laat zien tijdens een dansbattle.
Benodigdheden: n.v.t.
Aan de slag in het klas- en speellokaal
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Auditie Bekijk de auditie van Floris in het tv-programma So You Think You Can Dance. Er wordt door de jury gezegd dat hij een ‘eigen stijl’ heeft ontwikkeld. Bespreek met de leerlingen wat ze ‘eigen’ vinden in het dansen van Floris.
Danshandtekening Voer deze opdracht in drie stappen uit:
Inventariseren van je eigenheden De leerlingen bedenken hun individuele eigenheden en schrijven deze op. Bedenk dat de opgeschreven talenten en/of voorkeuren in relatie moeten staan tot beweging (bijvoorbeeld bepaalde freezes goed kunnen maken, moeilijke danspassen snel kunnen uitvoeren, op je handen kunnen staan), of karaktereigenschappen (humoristisch of expressief zijn, lef hebben, vaak vrolijk zijn). ‘Goed kunnen rekenen’ is niet zomaar in dans uit te drukken. Leerlingen kunnen ook elkaars eigenheden benoemen.
Oefenen Vertel de leerlingen dat ze – vergelijkbaar met een ‘tag’ van een graffitiartiest – hun eigen ‘danshandtekening’ gaan bedenken: één houding, een beweging of enkele bewegingen achter elkaar die iets zeggen over henzelf. Ze gaan dit in stapjes doen.
Allereerst bedenkt elke leerling drie verschillende bewegingen die passen bij wat hij eerder over zichzelf heeft opgeschreven. Benoem dat het om eerste ideeën gaat; het hoeft nog niet af en goed te zijn
Hierna laat iedere leerling kort zijn drie ideeën zien aan de rest van de groep. Vertel de leerlingen dat wanneer ze iets zien bij een ander wat ze goed vinden en ook vinden passen bij zichzelf, ze dit kunnen gebruiken voor hun eigen ‘danshandtekening’.
Na dit ‘ideeënrondje’ werken de leerlingen verder aan hun eigen ideeën voor hun danshandtekening. Eventueel kunnen de leerlingen elkaar in tweetallen tips en adviezen geven.
Uiteindelijk maakt elke leerling een keuze voor zijn definitieve handtekening en oefent hij deze even voor zichzelf.
Laat je zien! Ga met de groep in een kring staan. Zet de muziek op. Beweeg allemaal een beetje mee in de maat van de muziek: door je knieën veren of stappen op de plaats. Noem telkens een naam van een leerling. Deze leerling gaat in het midden van de kring staan en laat zijn eigen danshandtekening zien. De groep toont zijn waardering voor een solo door te klappen en te juichen.
Laat de breakdancer vertellen over wat zijn eigen specialiteit of stijl is en hoe hij tot die stijl gekomen is. Eventueel kan hij helpen bij het volgende onderdeel..
Voer een dansbattle uit in de klas. Houd hierbij rekening met onderstaande aandachtspunten.
Bespreek de opbouw van een dansbattle. Twee groepen staan tegenover elkaar. De leden van één groep vormen een rij naast elkaar. Telkens stapt één danser of een groepje van twee of drie dansers naar voren om hun beste moves te laten zien. De rest van de groep, die achter hen staat, beweegt af en toe mee met één afgesproken beweging (een sprong of een armbeweging).
De groep: verdeel de klas in twee groepen. Elke groep spreekt één eenvoudige beweging af die herhaalbaar is en die ze als ‘achtergrond’ kunnen uitvoeren, zoals te zien was in het eerste fragment.
Het individu, de solo: elk lid heeft zijn eigen move of freeze van de vorige opdracht (de danshandtekening).
De battle: de twee groepen gaan tegenover elkaar staan. Om en om komt er één of komen er enkele leerlingen uit een groep naar voren om de eigen moves te laten zien. De rest van de groep danst op de achtergrond mee met hun gezamenlijke beweging ter aanmoediging.