Korte opdracht: Kinderboekenweek 2023
Benodigdheden:
- Kleine instrumenten
- Klein keukengerei zoals pollepels, pannetjes, bakjes
- Hoepels
Handig voor het digibord
Om het toepassen van het lesmateriaal wat makkelijker te maken, hebben we speciaal voor deze opdracht een PowerPoint gemaakt. Download PowerPoint
Tijdsinvestering: 2x20 minuten voor het muziekgedeelte. En 30 minuten voor het dansgedeelte.
1. Laat het lied In mijn huis horen. laat de leerlingen het geluid van de deurbel meedoen.
Maak daarbij een beweging alsof er aangebeld wordt.
Bespreek hoe bij ieder thuis de deurbel klinkt. Doe zelf eerst jouw eigen deurbel voor. Laat een aantal leerlingen het geluid van hun eigen deurbel maken. Zijn ze allemaal hetzelfde?
Stel je voor: de bel doet het niet! Hoe klinkt jouw eigen verzonnen bel?
Laat de leerlingen hun eigen belgeluid verzinnen (eventueel met instrumenten indien beschikbaar). Dit kan door middel van de stem of een klop/klap-combinatie.
Laat ze er vervolgens een eigen beweging bij bedenken. Bij een volle ‘ding-dong’ beweeg je bijvoorbeeld breed schommelend en bij een ‘tring’ maak je bijvoorbeeld een sprongetje.
2. Zet het liedje In mijn huis nog een keer aan en maak nu bewegingen bij het refrein.
Tring, tring, daar gaat de bel (beweging – aanbellen)
Ja, ja, ik hoor hem wel (beweging – knikken en hand aan je oor)
Tring, tring, kom erin (beweging – aanbellen + “kom maar”-beweging)
Welkom in mijn huis. (beweging – handen naar voren en openen naar beide kanten)
3. Houd een kringgesprek aan de hand een aantal van onderstaande vragen:
- Welke geluiden hoor je nog meer thuis? Hoe klinken ze?
- Wat zie je, ruik je en hoor je als je de voordeur opendoet?
- Wat voor geluiden hoor je als iedereen (de hele familie) thuis is?
- Wat hoor je als het stil is?
- Wat zijn de fijnste plekken in je huis? Hoe klinkt het daar?
4. Bekijk met elkaar het filmpje Home Sweet Home [Feeling Home].
Bespreek met elkaar welke geluiden er allemaal te horen zijn. Laat de leerlingen sommige geluiden nadoen. Ze bedenken welke geluiden er nog meer in huis worden gemaakt. Geluiden die bij hen thuis voorkomen, die speciaal bij hen passen. (Her) kennen de anderen het geluid ook?
5. Wat voor een geluiden hoor je in jouw keuken?
Zorg voor wat pannen, deksels en/of ander keukengerei. Laat de leerlingen experimenteren met de geluiden die ze met de keukenvoorwerpen kunnen maken door ermee te tikken, ergens op te slaan, deksels langs elkaar heen te schuiven, enz.
Spreek een duidelijk teken af wanneer ze allemaal weer stil zijn, bijvoorbeeld wanneer je tot 3 telt.
Vraag de leerlingen:
- hard geluid te maken
- heel zacht geluid te maken
- een snel geluid te maken
- een langzaam geluid te maken
- allemaal tegelijk te tikken in hetzelfde tempo
Doe eventueel zelf enkele eenvoudige ritmes voor, die de leerlingen daarna nadoen.
De leerlingen lopen door het klaslokaal waarbij ze reageren op het geluid dat je maakt met bijvoorbeeld een houten lepel en een pannendeksel:
- wanneer je hard slaat, stampen ze hard met hun voeten
- wanneer je zacht slaat, lopen ze zachtjes op hun tenen
- wanneer je snel slaat, lopen ze met kleine snelle pasjes
- wanneer je langzaam slaat, lopen ze met langzame grote passen
- wanneer je niet slaat, staan ze doodstil als een standbeeld
6. Jullie gaan een Lievelingsgerechtendans maken, een dans over het koken van hun lievelingsgerecht.
Laat de leerlingen vertellen over wat ze thuis eten. Bespreek met de leerlingen wat ze het lekkerst vinden dat hun vader, moeder, oma of zus kan maken. Schrijf de namen van de gerechten op.
Tip: lees gezamenlijk de prentenboeken Waar is mijn noodlesoep of Gebakken rijst met van alles en nog wat van Rose Stories.
7. In het speellokaal.
Verspreid 10 à 15 hoepels op de grond van het speellokaal. Vertel de leerlingen dat ze in een grote keuken zijn en dat dit allemaal pannen zijn waarin gekookt gaat worden.
De structuur van deze opdracht is een afwisseling tussen een A- en een B-deel, als volgt:
A: De leerlingen lopen of huppelen tussen de hoepels door. Dan geef je een teken, bijvoorbeeld met een klap in de handen of op een pannendeksel.
B: De leerlingen gaan nu bij een hoepel staan en voeren een opdracht uit (zie onder). Er kunnen 2 of 3 leerlingen bij één hoepel staan.
A: Na 1 minuut geef je weer een teken en lopen of huppelen de leerlingen weer tussen de hoepels door.
B: Op het volgende teken gaan ze weer bij een hoepel staan en voeren de volgende opdracht uit, etc.
Geef bij B achtereenvolgens de volgende opdrachten:
- ga naast een hoepel staan en maak grote roerbewegingen met één arm alsof je in een enorme pan soep roert;
- ga weer bij een hoepel staan en maak grote roerbewegingen met twee armen tegelijk;
- roer nu met een been (de leerlingen gaan op één been staan en draaien rondjes met hun andere been);
- roer met je hoofd (de leerlingen draaien rustige rondjes met hun hoofd);
- roer heel langzaam (met een zelfgekozen lichaamsdeel);
- roer heel snel. (met een zelfgekozen lichaamsdeel).
Muziek: Quanto Mi Piace La Gradisca van Nino Rota.
8. Stampen en schudden
Breid de voorgaande opdracht eventueel uit met nieuwe bewegingen. De opdracht blijft verder hetzelfde.
De leerlingen wisselen huppelen tussen de hoepels door nu af met:
- stampen met twee handen boven de ´pan´, heel stevig (alsof je een pureestamper vasthebt);
- stampen met je voeten in de pan;
- schudden met je arm alsof je zout of kruiden toevoegt;
- schudden met je voet boven de pan;
- schudden met je hoofd boven de pan.
9. Vorm twee groepen. Voer de kookkunsten dansimprovisatie in twee groepen uit zodat de leerlingen voldoende ruimte hebben.
Verspreid 10 à 15 hoepels op de vloer van het speellokaal.
Geef de leerlingen de opdracht al improviserend te dansen waarin ze de elementen uit ‘onderzoeken’ op hun eigen manier gebruiken, passend bij het gekozen gerecht. Kies met elkaar een gerecht dat jullie willen gaan dansen. Welke bewegingen passen erbij?
De A- en B-structuur blijft behouden: de leerlingen dansen dus allemaal tegelijk tussen de hoepels door en staan allemaal tegelijk bij een hoepel en voeren daar hun kook-dansbewegingen uit. Ze wisselen telkens op het hoorbare teken.
Ze kunnen dit langzaam of snel doen. Wissel dit enkele keren af. Begeleid de leerlingen door hardop vragen te stellen en mogelijkheden te benoemen terwijl ze aan het dansen zijn. Wat past het beste bij het gerecht?
Bijvoorbeeld:
- Ga je puree stampen of roer je in de soep?
- Roer je langzaam of zitten er nog klonten in en ga je heel snel roeren?
- Heb je al met een been geroerd?
Muziek: Popi Rondo van Jabklon.